was hij in 1795 genoodzaakt zijn vaderland te verlaten en met dat huis de ballingschap in vreemde landen te deelen. In 1806 woonde hij te Leer in Oost-Friesland, en keerde toen naar Wommels terug, waar hij ambteloos leefde, totdat hem in 1811 door de Fransche regering de post van maire werd opgedragen. Hij stond het huis van Oranje bij deszelfs uitlandigheid, in moeijelijke omstandigheden geraakt, zeer edelmoedig bij.
Bij de gelukkige omwenteling van 1813 werd hij tot gouverneur der provincie Friesland aangesteld en bleef dien post tot in 1826 waarnemen, in welk jaar hij zijn eervol ontslag verkreeg en tot staatsraad in buitengewone dienst werd benoemd. Behalve dat was hij kommandeur van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, lid en voorzitter van de ridderschap van Friesland, curator van 's rijks athenaeum te Franeker en lid van verschillende genootschappen.
Niet slechts als staatsman, maar ook als geleerde, vooral wat aangaat de Friesche geschiedenis enoudheden en al wat daartoe betrekking heeft, was hij bekend. Hij huwde in 1785 Isabella Boreel, dochter van Jacob Boreel van Haersma, rentmeester der domeinen in Friesland, en van Anna Henrietta van Swinderen uit Groningen. Zij overleed reeds vier jaren na haar huwelijk zonder kinderen na te laten; hij den 21 Februarij 1834 te Leeuwarden en werd te Dronrijp begraven. Sedert 1791 was hij grietman van Hennaderadeel.
Zie Konst- en Letterb. 1834, D. II. bl. 194 195; Hand der jaarl. Vergad. van de Maats. van Nederl. Letterk. 1834, bl. 45 volgg; Ferwerda, Wapenb. Aeb. van Humalda, Gen. II, Haersma, Gen 8; Mengelw. van de Leeuw. Cour. 1834, Nr. 18; v. Sminia, N. Naaml. van Grietm., bl. 249, 250.