phische zeldzaamheden in het licht, die een gunstig onthaal verwierven.
Hultman overleed 6-7 Maart 1820, bij zijne weduwe geen kinderen nalatende. Den 15 April 1820 sprak mr. J.F. Mauritsz. Ganderheyden in het departement 's Hertogenbosch der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen eene redevoering ter zijner nagedachtenis uit, die aldaar bij H. Palier en zoon met zijn afbeelding is in het licht gekomen.
Behalve de bovengenoemde betrekking heeft Hultman in 1802 nog de betrekking van extraordinaris envoyé en minister plenipotentiaris der Bataafsche Republiek bij Z.M. den koning van Pruissen bekleed.
Koning Lodewijk benoemde hem tot ridder der Orde van de Unie, bij keizerlijk deereet van den 30 Junij 1811 werd hij tot rijksbaron en bij decreet van den 7 Maart 1812 tot ridder van de keizerlijke orde van de Réunie benoemd. Koning Willem I benoemde hem tot buitengewoon staatsraad (11 Febr. 1817) en tot ridder der Orde van den Nederl. Leeuw (1815). Voorts werd hij in 1783 lid, en in 1809 directeur van het Zeeuwsch Genootschap, in 1800 lid van het Gezelschap ter beoefening der Proefondervindelijke Wijsbegeerte in den Haag, in 1804 directeur van de Bataafsche- thans Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, in 1805 van de Maatschappij voor Natuur- en Letterkunde, ten zinspreuk voerende Diligentia, te 's Hage, in 1806 lid der Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leyden, in 1809 correspondent van het Kon. Ned. Inst. der Wetenschappen. Ook was hij sedert 1807 lid der Kon. Pruis Akademie der Kunst- en Mechanische Wetenschappen te Berlijn, honorair lid der Maatschappij ter bevordering van den landbouw te Amsterdam, en van de Maatschappij van Weldadigheid, voorzitter van het Departement 's Hertogenbosch van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen enz.
Hij huwde jonkvrouw Lemker uit Overijssel.
Hij gaf nog in het licht:
Geschied- en Staatk. onderzoek over den tijd, wanneer Philips II ophield, Heer der Vereen. Nederl te zijn, Arnh. 1781, 8o.
Zie de aangehaalde Verhand. van M. Ganderheiden; Galerie des Contemporains, T. V. p. 348; Documens historiques et rêflexions sur le Gouvernement de la Hollande, par Louis Bonaparte, T. III. p 128; Konst- en Letterbode; Verslag der openb. zitt. van het Kon. Ned Inst.; Kraijenhoff, Bijdr., bl. 26; Hermans, Not lit Brab. Sept (Conspectus), p. 27; Dez., Bijdr. D. II bl. 516; Chron. van het Hist. Genoots., D V. bl. 26; Amsterd. Letterl. Maandschr., 3de D. 6de St. Junij 1819, p. 95; Letterk. Magaz. van Wetens., Kunst en Smaak 1819, Nr. 11, p. 525; Vaderl. Letteroef. 1819, Nr. 12, bl. 537; Verslag der Maatschappij van Ned. Letterk. 1820, bl. 7.