[J. d' Hollander]
HOLLANDER (J. d') werd den 24 December 1785 te Gend geboren, was achtereenvolgende zangmeester bij de St. Jacobs- en St. Salvators-kerk, bij welke laatste hij de opvolger was van zijn vader, die ook zijn leermeester geweest is. Hij hielp de maatschappij d' Harmonie de St. Cecile stichten, en geleidde haar meer dan eenmaal als een ijverig en kundig orchestmeester tot de zegepraal, bij de groote muzijkale mededingingen die te Brugge, Brussel, Rijssel enz. plaats hadden. Hij legde zich reeds vroegtijdig toe op het muzijk-componeren en verwierf teregt veler goedkeuring. Men is hem een groot aantal Romances, Duos, Trios en Quartetten verschuldigd; maar onder zijne werken, die tot den eersten rang behooren, telt men de volgende compositiën:
Hymne à la reconnaissance chanté par la Société de St. Cecile, à Gand en 1814.
Motet d'une messe, exécutée le 28 Fevrier 1819.
Messe et chant de Noël, Janvier 1818.
Messe, faite à l'occasion du placement dans l'Eglise du St. Sauveur, en 1830, d'un Tableau, executé par M. van Hanselaer.
De Motet Quis sicut Dominus, die hij in 1836 schreef, gaat voor zijn meesterstuk door. In 1819 dong hij mede naar den muzijkalen prijs, uitgeloofd door de vierde klasse van het koninklijk Nederlandsch instituut, welken de heer Surmont behaalde, schoon d'Hollanders stuk met den grootsten lof werd vermeld. Bij eene dergelijke gelegenheid verwierf hij te Antwerpen, in 1828, den tweeden prijs, zijnde de eerste aan zijnen vriend J. Mengal ten deele gevallen. Nog in de kracht des levens en geheel levende voor de toonkunst, had men hem een langere loopbaan toegewenscht. Een treurig verschil in staatkundige gevoelens, verwijderde hem uit de toonkundige maatschappij, die hij tot hiertoe zoo wel bestuurd had.
Het verdriet daarover had op zijne gezondheid aanmerkelijken invloed, en in Januarij 1840 overleed hij in den ouderdom van 54 jaren aan een kankerachtige kwaal in de long, die haar geheel verwoestte.
Zie Konst- en Letterb. 1840, D. II. bl. 97, 98.