Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 418]
| |
de Luthersche gemeente te Koppenhagen beroepen, alwaar hij wegens een hem aangedaan proces over het ontvreemden van een zilveren pokaal en 50 exemplaren der Postillen van dr. Lassenius van deszelfs weduwe, in 1705 van de predikdienst was ontslagen. Daarna in ons vaderland gekomen, moet hij te Harderwijk den graad van doctor in de geneeskunde verkregen en later te Zaandam in het Hoogduitsch gepredikt hebben. Toen het Amsterdamsch collegie hem den 5den September 1708 den predikstoel had geweigerd, trachtte hij te Buiksloot of aan den Overtoom eene predikantsplaats in te rigten, en predikte ook in November van dat jaar in een huis op de Lindengracht in het Hoogduitsch, volgens berigt, wel voor driehonderd personen van geringen stand. Den 5den December voor het consistorie ontboden, beloofde hij zich van prediken te zullen onthouden, en het volgende jaar 1709 werd hij te Purmerend beroepen. In 1716 te 's Gravenhage beroepen, gaven de brieven over hem uit Erfurt en Koppenhagen ontvangen geen grond om hem te weren, doch de gezanten van de vreemde hoven, sedert 9 Mei 1708 stemgeregtigd bij het kiezen van predikanten, protesteerden tegen zijn beroep, het Koppenhaagsche regtsgeding werd weder opgewarmd en er verscheen een stukje getiteld: Sententie tegen G. Heinrici te Coppenhagen uitgesproken den 21 Februarij 1705, waarbij de voorz. H. wegens dieverij van het predikambt aldus geremoveerd wordt, (in 4o. voorhanden in de Bibliotheca Duncaniana te 's Hage). Hier tegen werd door een vriend van Heinrici de vertaling van zijne laatste predikatie, te Koppenhagen gehouden over Exod. 32:1-16 en 16-28, in het licht gegeven onder den titel van: de gevallen maar niet weggeworpen Aäron (Rott. 1717. 4o.) en hij zelf gaf in het licht: Bescheyden verantwoordinge op seeker Geschrift, genaemt Sententie die uitgesprooken soude sijn tot Copenhagen den 21 Februarij 1705, 's Hage 1716, waarin zeer gunstige attestatiën aangaande zijn gedrag door den raad der stad, de gereformeerde predikanten en den Lutherschen kerkeraad voorkomen. Er werd over deze zaak geprocedeerd en het Hof van Holland stelde de opposanten in het ongelijk. Heinrici kwam en aanvaardde zijne dienst met eenen vredegroet. Hij vierde in 1730 het tweede eeuwfeest der overgave van de Augsburgsche Confessie op eene plegtige wijze en overleed den 7den Maart 1742. Behalve de genoemde geschriften zijn van hem uitgegeven: Waarachtige Species facti en volslagen afschrift uit het Protocol van het gevolgd proces, (1705). Lijkrede op Pesarovius, Amst. 1709. | |
[pagina 419]
| |
De heilige wooningen des Hoogsten bij den Christen, in eene inwijings-Predicatie van een nieuw gebouwt Godshuis binnen Purmerende, Amst. 1712. 4o. Laatste zegenwensch, uytgestort over de gemeynte Jesu Christi binnen Purmerend, 's Hage, 1716. 4o. D' eerste Vreedengroet aan de Gemeynte Jesu Christi in 's Gravenhage, uit het Hoogduitsch, 's Hage, 1716. 4o.
Zie Manné, Aanm. over het werk der Reform., enz., bl. 332, 392; Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Luth. kerk. in de Nederl., St. V. bl. 75-77; Domela Nieuwenhuis, Geschiedenis der Evangel. Luth. gem. te 's Hage, bl. 36-39. |
|