doel om de wetenschappelijke kennis van de voortbrengselen der natuur in die landen uit te breiden.
Vergezeld van den schilder Keultjes en den ontleedkundige van Raalte, nam van Hasselt met zijn vriend Kuhl, op den 11den Junij 1820, de reis naar Java aan, en kwam met zijne reisgezellen in het laatst van December op Batavia.
Wat hij in vereeniging met Kuhl, en later na diens overlijden met van Raalte, voor de natuurkundige wetenschappen gedaan heeft is niet met weinige woorden te vermelden. Onafgebroken bezig om aan het beoogde doel te voldoen en voortgestuwd door eene onbegrensde zucht naar wetenschap, werden geene bezwaren door hem geteld of gevaren berekend. Het resultaat van zijne onderzoekingen gaf hij gedeeltelijk in een brief aan den hoogleeraar van Swinderen en in een aan den heer W. de Haan, terwijl de talrijke door hem verzamelde planten en zeeproducten, benevens een groot aantal teekeningen van visschen, naar de natuur genomen, en skeletten van deze zeedieren, het bewijs opleverden, dat geene moeite was ontzien, om nuttig te zijn voor het vak, waarvoor hij altijd eene groote liefde had aan den dag gelegd.
Dan, de oorzaak van het vroegtijdig afsterven van zijn vriend en reisgenoot Kuhl, was het ook van zijn dood. Zich in Augustus 1823, met de heeren van Raalte en Bick, naar de binnenlanden van Bantam, de woestste en meest onbewoonde streken van Java, begeven hebbende, werd hij door eene zware ongesteldheid aangetast en keerde hij, onder geleide van laatstgenoemde, na eene hoogstmoeijelijke reis, op Buitenzorg, waar hij zijn gewoon verblijf hield, terug. In den beginne scheen de ziekte eene gunstige keer te nemen; doch weldra veranderde dit, en op den 23sten September 1823 werd hij door den dood aan het vaderland en de natuurkundige wetenschap ontrukt, welke laatste hij met den onvermoeidsten ijver en geestdrift beoefende en tot welks uitbreiding nog zoo veel goeds van hem te verwachten was. In hetzelfde graf, dat het overschot van zijn vriend Kuhl bewaart, rust ook zijn stof, en het Natuur- en Scheikundig Genootschap te Groningen vierde op den 31sten Maart 1824, in eene buitengewone vergadering, zijne nagedachtenis, waarbij de hoogleeraar van Swinderen de verdiensten van van Hasselt omtrent de natuurlijke historie aantoonde.
Zie van Swinderen, Bijdr. tot eene schets van het leven, het karakter en de verdiensten van wijlen Dr. J.C. van Hasselt, (Gron. 1824, 8o.) en daarnaar de Algem. Konst- en Letterb. 1825. D. I. bl.