[Jhr. Hugo Cornets de Groot]
GROOT (Jhr. Hugo Cornets de), tweede zoon van den voorgaande, was te Groningen den 17den Augustus 1798 geboren. Gedurende de inlijving van ons land bij Frankrijk was hij adelborst bij de marine te Brest. In 1814, kort na de herstelling, was hij luitenant bij de infanterie in Oost-Indië en hij vertrok als zoodanig, in 1815, met zijne onders derwaarts. Op Java verkreeg hij den rang van eerste Luitenant en in 1819 plaatste hem de Gouverneur-Generaal van der Capellen met den titel van Controleur bij de binnenlandsche administratie. In het volgende jaar, naauwelijks twee en twintig jaren oud, werd hij benoemd tot Secretaris van het bestuur over de bosschen en wouden, welke betrekking hij vijf jaren vervulde. In 1825 werd hij naar de Molukken gezonden, eerst als Adsisstent-Resident van Amboina, daarna te Saparoea en eindelijk als Resident te Menado op het eiland Celébes. Het was daar dat hem de vriendschap van den Gouverneur Merkus te beurt viel, en die niet ophield daarvan aan de Groot de ondubbelzinnigste bewijzen te geven. In 1828 op Java teruggekeerd, werd hij Adsistent Resident van Soemanap en en eenigen tijd daarna Resident van Riouw. In beide betrekkingen verwierf hij zich de achting der Oostersche Vorsten, door zijn uitmuntend karakter, en de liefde en dankbaarheid van een aantal personen. Te Riouw mogt het hem gelukken een traktaat met den Sultan van Linga te sluiten tot wering van den zeeroof. Onder de diensten, door hem aan handel en nijverheid bewezen, behoort het vooral door zijne zorgen, behouden der lading van het Britsche schip de Sylph, dat in het jaar 1835 bij Bintang op de rotsen geslagen en van verschillende zijden door zeeroovers bestookt werd. Zijne volharding en zijn moed redden niet alleen de rijke lading, maar het scheepsvolk van dood en slavernij, en die dienst werd in Singapore en in den
hoofdzetel van Britsch-Indië wèl gewaardeerd; ten blijke daarvan werd aan de Groot eene zilveren vaas met een treffend opschrift vereerd.