1795 tot ritmeester benoemd. Deze benoeming den 14den Junij 1796 gevolgd zijnde door die van Kapitein-Aide de Camp van den generaal Du Monceau, behoudens zijn rang als Ritmeester bij het 2de regiment kavallerie, maakte hij zich in het voorjaar van 1791 gereed om met dezen deel te nemen aan eene expeditie van landingstroepen naar de kusten van Ierland, ten einde op die wijze den Engelschen afbreuk te doen. Deze ondernemlng had echter ten gevolge van verschillende omstandigheden geen voortgang.
Bij de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, onder den Hertog van York ten jare 1799, bevond zich de Groot te Amsterdam, waar hij vervolgens alles beschikte om den naderenden vijand met kracht te weêrstaan. Weldra was hij ook op het tooneel van den strijd aangekomen en nam hij deel aan de voornaamste en hevigste gevechten, ook aan den beslissenden slag op den 19den September 1799, toen de Generaal Du Monceau, naast hem staande, door een geweerkogel bedenkelijk getroffen werd.
Na den aftogt des vijands bragt de Groot den winter van 1799 en 1800 te Groningen, te midden der zijnen door, en in den zomer van 1800 nam hij onder den Generaal Du Monceau deel aan de krijgs-operatien van de Franschen tegen de Oostenrijkers langs de Rijn, zijnde de Bataafsche troepen, ten gevolge der alliantie met Frankrijk, genoodzaakt deel te nemen aan de oorlogen waarin dat rijk zich gewikkeld had. Hij was tegenwoordig bij de belegering van de stad en het kasteel Wurtzburg en dit was het laatste der krijgsbedrijven, die door den vrede te Luneville gesloten eindigden, waaraan hij deel nam. In Januarij 1801 bevond hij zich weder bij de zijnen te Groningen.
Reeds lang was een rustiger leven zijn wensch, doch op dringend aanzoek van zijne superieuren had hij tot nog toe van een aanzoek om ontslag uit de militaire dienst afgezien. Eindelijk echter drong hij er op aan en bekwam dit den 22sten Augustus 1801. Hij vestigde zich nu op de buitenplaats Vredenhoven bij het dorp Eexta, aan de groote trekvaart van Groningen naar Winschoten, op een uur afstands van het dorp Midwolde, waar zijn schoonvader Hora Siccama een uitgestrekt landgoed had, met het daarop gelegen huis Ennemaborg. In gemeenschap met anderen werd hier onder zijn toezigt een olie-molen gebouwd en voerde hij het beheer over het nabij Winschoten gelegen goed, genaamd Oudewerf.
In December 1804, ter gelegenheid dat nieuwe belastingen werden ingevoerd, werd de Groot benoemd tot opziener van 's lands middelen voor het district Oldampt en Westerwolde, maar in het najaar van 1807 begaf hij zich met zijn gezin weder binnen de stad Groningen, in welks ressort of arrondissement hem dezelfde post was opgedragen, dien hij in het Oldampt bekleed had, doch welke naderhand genoemd werd