om voor de stad zijner inwoning de instelling te verwerven, die Harderwijk bezat. Dat liefde voor de wetenschappen de drijfveer in dezen was, nemen wij gaarne aan, maar ontkennen tevens, dat hij daarbij regt en billijkheid aan zijne zijde had. Hoe dit zij, hij mogt de vervulling zijner pogingen niet beleven, ofschoon de stad Nijmegen het voornamelijk aan dezen te danken had, dat daar eene Illustre-school werd opgerigt.
Met roem overladen daalde Lambertus Goris ten grave. Hij stierf te Nijmegen den 18den, of volgens anderen den 20sten Junij 1651. Niet alleen als regtsgeleerde verwierf hij zich grooten lof, maar ook als Latijnsch dichter maakte hij zich naam; en hoezeer zijne verdiensten door zijne tijdgenooten op hoogen prijs werden geschat blijkt daaruit, dat hem voor de zamenstelling zijner Commentariën op het gereformeerde Landregt van Veluwe en Veluwe-zoom eene vereering van duizend gulden werd toegelegd.
De regtsgeleerde werken door Lambertus Goris geschreven, waarin hij zich voornamelijk jegens de vaderlandsche regtsgeleerdheid verdienstelijk maakte, zijn getiteld:
Commentarius ad L. observandum D. de officio Praesidis, Arnh. 1632. 8o.; herdrukt ald. 1635. 4o.
Adversariorum juris subcesivorum prodomus, in quo sparsim illustrandae consuetud. Gelr. et Zutph. specimen proponitur, Noviom. 1632. 8o.
Adversariorum juris subcesivorum tractatus IV. quibus ultra Frederici à Sande commentationem de effestucatione, accessere Annotata perpetua, quibus non solum consuetudines Gelriae et Zutphaniae sed etiam Brabantiae, Hollandiae, ac totius propemodum Belgii et Galliae mores ac consuetudines illustrantur, 2de druk. Arnh. 1635. 4o. 3de druk ald. 1651. 4o; 4de druk ald. 1685. 4o, Brux. 1687. 4o.
Commentarius ad consuetudines Velaviae, Arnh. et Noviom. 1645. 4o.; herdr. te Nijmegen 1664. 4o., te Arnh. 1664. 4o.
Als Latijnsch dichter leeren wij Goris kennen door zijn Carmen hendecasyllabum de laudibus Noviomagi, urbis Geldriae ducatus primariae, hetwelk achter de Chronijk van de stad der Batavieren enz. door Johannes Smetius (Nijmeg. z.j. 8o.) en achter diens Antiquitates Neomagenses gevonden wordt.
Zie Schrassert, Beschrijv. van Harderw. D. I. bl. 79; Smetius, Chron. van de stad der Batav. bl. 195; (van Hasselt) Quartierl. Academ. te Nijmeg. bl. 3. Arkstee, Nijmegen enz. bl. 9; Foppens, Bibl. Belg. p. 798, 799; Ferwerda, Cat. univers. D. I. St. II. bl. 396, 397; Saxe, Onom. Liter. T. IV. p. 390; Nijhoff, Bijdr. D. IV. bl. 306; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 55, 150, 256, D. II. bl. 609, 644; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. Geschied. D. IV. bl. 159, 177, 179.