huis plagten medegebragt te worden, matiglijk, soberlijk, en in des Heeren vreeze voorgestelt, verstaan en besloten zijnde, met de hoope der Heeren Staten en de begeerte aller ingezetenen mogten overeenkomen, en dat men al het volk met toejuiching en vrede mogt hooren zeggen dat het hart van de kerk der geloovigen en der ingezetenen weêr één was geworden enz.’ Hij zelf schijnt dien vromen wensch weinig indachtig te zijn geweest; want bij de verdere beraadslagingen kreeg hij het al spoedig met de Remonstranten te kwaad, en was hij een hunner voornaamste tegenstanders, die zijn gezag meestal met bitterheid en scherpheid gelden deed. Op den 9den Mei 1619 sloot hij de vergadering met een gebed en dankzegging niet alleen aan God ‘voor zijne hulpe aan de Synode bewezen, waardoor zijne waarheid van de dwaling en tuimelgeest, die de herders zijns volks zoo lange hadden bezeten, en zijne kerke zoo zwaarlijk had benaauwd en schier ten ondergebragt, was gered’ maar ook aan de buitenlandsche godgeleerden, voor den bijstand die de Synode van hen had ontvangen ‘betuigende dat de Heeren Staten deze dienst en weldaad aan de vorsten en overheden, die hen werwaarts hadden gezonden, altijd met dankbaarheid zouden erkennen.’
Het stoffelijk overschot van Goris rust in de groote of St. Eusebius kerk te Arnhem, waar een deftig grafschrift zijnen lof verkondigde, zijnde nu zijne grafzerk of verdwenen of door de planken vloer bedekt. Hij was gehuwd met Josina Lamers, bij wie hij twee zonen verwekte, waarvan er een volgt.
Zie Brandt, Hist. der Reform. D. II. bl. 848, D. III. bl. 18, 161, 162, 189, 245, 247, 251, 282, 525, 526, 558, 610, 611; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 384, 385, D. II. bl. 584, 585; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogeschool, D. I. bl. 55; Nijhoff, Bijár. voor Vaderl. Geschied. en Oudh. D. X. bl. 102, 123.