Prins van Oranje door de Staten van Holland als kind van Staat was aangenomen, werd hij, op eene wedde van vijfduizend gulden, tot deszelfs Gouverneur aangesteld. Bij den inval van Lodewijk XII in 1672 werd hij met anderen wederom naar Frankrijk gezonden, om met dien vorst te onderhandelen. De hooge eischen, die van de Fransche zijde gedaan werden, deden de bezending vruchteloos zijn. Hij overleed te 's Gravenhage den 24sten November 1697 en werd met zijne gemalin, Eggerik Adriana Sybille van Ripperda, in de kapel van Assendelft in de groote kerk aldaar begraven. Hij verwekte zeven kinderen, waaronder Adriaan van Gent, die, in 1673 voor Maastricht door eenen kanonskogel, van het linkerbeen werd beroofd en in 1678 Elisabeth, dochter van Emanuel Prins van Portugal en der Gravinne van Hanau huwde.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XII. bl. 125, D. XIII. bl. 13, D. XIV. bl. 46; Timareten, Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 134; Van Wijn, Bijv. en Aanm. D. XII. bl. 11, 62. Scheltema, Staatk. Ned. D. I. bl. 368, 369; Nijhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. D. IV. bl. 145.