ton,
Ambassadeur van het Engelsche Hof en verkreeg toen berigt van het overlijden van zijnen oudsten broeder en tegelijk aanzoek van zijnen vader om huiswaarts te keeren. Door Moldavië, Polen, Pommeren, Holstein en Westphalen, keerde hij in het midden der maand Mei van het jaar 1598 terug. In het volgende jaar bekroop hem de lust om naar Indië te gaan, en vond hij daartoe eene geschikte gelegenheid, door deel te nemen aan den togt van zijnen oom, Pieter van der Does, van wien wij boven gewaagden, op last der staten ondernomen. Het was op deze ongelukkige onderneming dat hij, zich ophoudende op het eiland St. Thomas, ziek werd en aldaar waarschijnlijk in October 1599 overleed.
De werken door hem in druk uitgegeven zijn getiteld:
Georgii Codini Selecta de Originibus Constantinopolitanis graece et Latine, per Georgium Dousam, Heidelb. 1596. 8o. Deze vertaling van het werk van Codinus, waarvan wij boven reeds gewaagden, is later door anderen herhaalde malen op nieuw met hunne aanmerkingen uitgegeven. Van der Does voegde bij dit werk ook eene vertaling van een ander geschrift van Codinus, getiteld:
Liber de Signis, statuis et aliis spectatu dignis Canstantinopoli.
Georgii Dousae, de itinere suo Constantinopolitano epistola. Accesserunt veteres inscriptiones ex Byzantio, et ex reliqua Graecia, nunc primum in lucem editae; cum quibusdam doctorum virorum epistolis. Lugd. Bat. 1596. 8o; ibid. Antv. 1599. 8o.; ibid. Lugd. Bat. 1600. 8o. Ook geplaatst in het zesde deel van den Thesaurus Antiquitatum Graecarum van Jacob Gronovius. De brieven bij dit reisverhaal gevoegd, zijn voor het grootste gedeelte door Grieken geschreven; de belangrijkste is die van Melecius, Patriarch van Alexandrië aan Johan van der Does, den vader.
Behalve deze werken zien er van George van der Does twee brieven het licht in de Epistolae Clarorum virorum door Gabbema uitgegeven, bl. 243-246. Beiden zijn gedagteekend uit Konstantinopel, den 12den Mei 1597; de een is gerigt aan zijnen vader, de andere aan zijnen broeder Johan, dien hij meende dat toen nog in leven was. Zij leveren het bewijs dat hij zijnen tijd nuttig doorbragt.
Zie van Leeuwen, Bat. Illust. bl. 932; Sweertius, Ath. Belg. p. 273; Saxo, Onom. Liter. T. IV. p. 78; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Laudatio Jani Dousae p. 138-141; Collot D' Escury, Holl. Roem. D. IV. St. I. Aant. bl. 155-160 Mart. Nijhoff, Cat. van Bock. St. II. bl. 102.