[Johannes Dibbets]
DIBBETS (Johannes), zoon van den voorgaande, werd in 1567 te Duisburg geboren, studeerde te Heidelberg en te Genève en werd den 23sten April 1596 proponent. Hij werd in datzelfde jaar predikant te Ridderkerk en in 1597 te Dordrecht. Beroepingen naar Utrecht en Leiden sloeg hij af. Hij was een ijverig aanhanger van Gomarus en wordt door Hugo de Groot, in een zijner brieven, in eenen adem genoemd met Hommius, Trigland en Rosaeus. Toch schijnt hij tot de vreedsame predikanten behoord te hebben. In 1618 was hij lid der Kerkvergadering te 's Hertogenbosch gehouden, om het werk der Hervorming voor de geheele Meijerij te regelen en tot stand te brengen; werd in dat jaar ter leen afgestaan aan de gemeente te Utrecht, die hem in 1619 naar de Synode te Dordrecht afvaardigde. Door de Synode werd hij nog in dat jaar afgevaardigd naar de provinciale Synode van Utrecht, om de kerk aldaar met raad en daad bij te staan; ook werd hij door haar benoemd om hare verkorte handelingen na te zien en goed te keuren. Hij overleed te Dordrecht den 3den December 1626, liet geene schriften na, maar was, volgens zijne tijdgenooten, een man van sneeg vernuft en scherp oordeel, wel ervaren in de geleerde talen. Zijne zinspreuk was een anagramma van zijnen naam: Deus in nobis is beat. (God in ons, Hij maakt gelukkig.) Hij liet bij zijne huisvrouw Francina ten Dans vier zonen na, waarvan de tweede hier volgt.
Zie Brandt, Hist. der Ref. D. II. bl. 929; Schotel, kerk Dord. D. I. bl. 252-255, 531, D. II. bl. 759.