van wege Overijssel in de Staten Generaal gedeputeerd en in 1795, door het toenmalig bestuur, als gemagtigd Minister naar Stokholm en Parijs gezonden. In 1798 van laatstgenoemde plaats teruggekeerd, leefde hij in afzondering; maar in 1799 maakte hij bij den staf van den generaal Daendels den veldtogt in Noord-Holland mede en werd den 19 September in den slag bij Bergen krijgsgevangen genomen. Naderhand ontslagen, zond men hem in gezantschap naar Engeland, Stutgard, Florence, Rome en Parijs, waar hij tot in 1806 verbleef. Hierop door den raadpensionaris Schimmelpenninck tot generaal majoor bevorderd, benoemde hem koning Lodewijk tot eerste kamerheer, en zond hem als gezant naar Cassel en Napels. Hiervan werd hij teruggeroepen om lid te zijn van den krijgsraad, bijeengeroepen om de generaals Marchand en Radet te oordeelen. Door Napoleon benoemd tot brigade generaal bij de bezetting te Hamburg, had hij, gedurende den veldtogt naar Rusland, het bevel over eene brigade, behoorende tot het eerste legerkorps onder commando van den koning van Napels. Als zoodanig onderscheidde hij zich bij verschillende gelegenheden, even als later bij Lutzen en Bautzen, Leipzig, Parma en Plaisance. Hij ontving van den koning van Napels het cordon zijner orde, ter erkenning van dezelfde gunst die den koning van Holland aan den Hertog van Noja had bewezen. Na den val van Napoleon bood hij te vergeefs zijne diensten aan koning Willem I aan, en keerde daarop naar Frankrijk terug, werd door Lodewijk XVIII tot Luitenant Generaal bevorderd en in 1816 aangesteld tot kommandant van het departement van de Jura. Op het laatst van zijn leven tot ridder van St. Louis benoemd, leefde hij verder ambteloos en overleed in Italie in 1825. Hij was de laatste mannelijke afstammeling der
van Dedem's van de Gelder, waardoor dit goed aan zijne eenige overgeblevene zuster kwam, die de moeder is van den Baron van Knobelsdorff, thans nog met haar op het Huis de Gelder wonende, aan wien wij mede eenige bijzonderheden omtrent de personen van dit geslacht te danken hebben.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolg op Wagenaar, D. XLII. bl. 25; Vonk, Geschied. der Landing van het Engelsch-Russisch leger, D. I. bl. 243; Bosscha, Neêrl. Held. te Land, D. III. bl. 419; Kobus en de Rivecourt, bekn. Biogr. Woordenb.; uit medegedeelde berigten aangevuld.