hoorde melodiën op. Zijn vader, meermalen hierdoor verrast en ten hoogste verheugd over zijn bijzonder goed gehoor en aanleg, wijdde zich nu geheel aan de muzijkale vorming zijns zoons. Zijn talent bleef niet lang onbekend. Pas negen jaar oud, had hij reeds de eer, zich den 14den Julij 1814 als solist in het concert van Felix Meritis voor Alexander I keizer aller Russen en zijne vorstelijke familie te laten hooren, door met zijnen vader eene concertante voor twee fluiten voor te dragen, waarmede hij den meesten bijval inoogstte. Nog de kinderjaren niet geheel ontwassen, was hij in zijn vak reeds zeer bedreven, terwijl hij als onervaren jongeling het geluk had onder de zijnen te blijven en door den raad en het dagelijksche toevoorzigt van zijne nabestaanden boven vele anderen behoed en beveiligd te zijn voor al zulke afleidingen, die den jongen kunstenaar van het goede aftrekken en hem zijne bestemming wel eens doen missen. Even als zijn vader, vestigde hij zich als muzijkonderwijzer, kreeg veel lessen, werd in het orkest van den stadsschouwburg aangesteld, waar hij gedurende veertien jaren als eerste fluitist waardiglijk uitblonk. Zijne jaarlijksche benefiet-concerten, die zeer bezocht waren, verbriedden zijnen eervollen naam, en ook op vele andere bijzondere concerten verwierf hij welverdiende hulde. Als komponist heeft hij zich bekend gemaakt door eenige duetten voor twee fluiten, waarvan echter slechts een in druk is
verschenen. Dahmen leidde reeds vroeg een ziekelijk leven; hij was podagrist in den hoogsten graad. Zijn gestel werd door telkens zich herhalende aanvallen dier kwaal ondermijnd. Daardoor werd hij verdrietig en afgetrokken, hetgeen nog toenam, toen hij in het laatste jaar zijns levens, zoodanig door de jicht werd aangetast, dat hij naauwelijks eene fluit in de hand konde nemen, en zich zoodoende alleen moest bezig houden met les geven aan eenige jongelingen. In dien toestand eindigde hij zijn werkzaam leven in den nog jeugdigen leeftijd van 29 jaren en werd op het Leidsche kerkhof begraven.
Zie Caecilia, Algem. Muzijkaal Tijdsch. 1845, bl. 218.