Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 945]
| |
Abraham Bloemaart en een goed landschapschilder, die veelal de fraaije gezigten rondom zijne geboorteplaats tot zijne voorstellingen koos. Ook had hij verdiensten in het schilderen van koeijen en schapen, van veldslagen, kampementen, en bijzonder van portretten. Zijn koloriet is warm en transparant, zijn penseel breed en geestig. Hij was het, die, met medehulp van nog drie andere schilders, in 1642 de afscheiding van hun kunstvak uit het gild der vijf neringen en de vestiging van een bijzonder St. Lucas-gilde voor zoogenaamde fijnschilders, tot stand hielp brengen. Hij overleed in 1650. Dat hij Gerrit Jacobsz. Cuyp zou geheeten zijn, en niet, zoo als hij aan het hoofd van dit artikel genoemd is, betwijfelen wij. De opgave daarvan in den Catalogus van portretten door Frederik Muller, bl. 359, kan zeer wel fautief zijn. Margaretha Godewyck, die de door Cuyp vervaardigde afbeeldingen van Andreas Colvius bezong, noemt hem wel degelijk Jacob, en wij vermeenen dat daaraan, als van een tijdgenoot van Cuyp, wel eenige waarde mag gehecht worden. Zijn zoon volgt.
Zie Aanwijz. der Schild. op 's Rijks Museum te Amst., bl. 13; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk., D. I. bl. 381; Schotel, Letter- en Oudheidk. Avondst., bl. 61; Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Wonder, Alphab. Lijst van de geboorte en sterfjaren der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. |
|