[Jan Woutersz. van Cuyck]
CUYCK (Jan Woutersz. van), leefde in het laatst der zestiende eeuw te Dordrecht, was een vermaard schilder en kunstig glasschrijver, en een man van onbesproken gedrag en wandel. Hij was de doops- of hervormingsgezinde gevoelens toe gedaan en had, uit vrees van ontdekt te worden, meermalen zijne woonplaats veranderd. Eindelijk door den Spaansch- en roomschgezinden schout, Jan van Drenkwaart, ontdekt, werd hij gegrepen en gebonden naar de Vuilpoort gevoerd, waar hij in hechtenis bleef. De raad, bewust van 's volks eerbied voor den vromen man, schoof zijne zaak op den langen baan, ja zelfs de schout liet zich door hem, in de gestalte van Salomo, zijn eerste regt doende, in de gevangenis portretteren. Maar de monniken en priesters, dorstende naar bloed, schreeuwden wraak over deze slapheid. Hierop deed men den ongelukkigen van Cuyck zoodanig pijnigen, dat de geheele stad er deernis mede had. Hij verraadde echter niemand en volhardde in zijn geloof, ook later op den 18den Maart 1572, toen men hem levend aan de vlammen ten prooi gaf. Hij liet zijne vrouw, dochtertje, ouders en vrienden, in diepen rouw gedompeld, achter en schreef uit zijne gevangenis elf brieven, die door van Braght, hieronder aangehaald, zijn medegedeeld, en ook in een thans hoogst zeldzaam werkje, afzonderlijk uitgegeven, gevonden worden en die de treffendste blijken dragen van vurige liefde jegens God, en zijne betrekkingen. Van zijne kunst