Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 936]
| |
Graven van Holland en zijn geslacht bestond, was bij hem gevoed, sinds Graaf Floris het slot te Tongelare, een erfgoed der Heeren van Cuyck, in leen verkeerd, en hem het slot ter Horst afhandig gemaakt had. Jan van Cuyck deelde bovendien in de hooge gunst en het vertrouwen des Konings van Engeland, Eduard, die hem ergens zijn neef noemt, en aan wien Cuyck tegen twee duizend ponden 's jaars zich verbonden had, hem ten dienste te zullen staan; en is het alzoo niet onwaarschijnlijk, dat zijnen invloed nadeelig gewerkt heeft op het gedrag van dezen vorst ten opzigte van Holland. Geen kans ziende om zijn plan, ten einde Floris in het net te krijgen en gevankelijk naar Engeland te voeren, tot een gewenscht einde te brengen, haalde hij eenige misnoegde Edelen in Holland over, om hem daartoe de hand te bieden. Het geheim van zijnen aanslag alzoo aan zijne mede-eedgenooten vertrouwd te hebben, dagvaardde hij de voornaamste hunner te Bergen op Zoom, om middelen te beramen tot de uitvoering, verzekerde hen van den bijstand van Jan II, hertog van Brabant, en graaf Guy van Vlaanderen, en bovenal ook van dien des Konings van Engeland. Op eene tweede bijeenkomst te Kamerijk werd nader het plan vastgesteld, om Floris V te ontvoeren. Om het laaghartig verraad met den sluijer van rondborstige eerlijkheid te bedekken, vond men goed, dat van Cuyck als leenman van Brabant, den graaf den oorlog verklaren zou. Dit geschiedde door een brief, dien van Cuyck hem deed toekomen, inhoudende, dat de graaf zich niet moest verongelijkt achten, indien hem in ligchaam of eer eenige schade toekwam, van de raadplegingen die van Cuyck met eenige heeren hield. Hij wilde zich deswege altijd tegen hem verdedigen. Floris, niets kwaads vermoedende, lachte hartelijk om de koenheid des heeren van Cuyck, en verzekerde, dat er niemand in Holland zou blijven, indien hij door van Cuyck moest verjaagd worden. De slag die hem moest treffen, was nader bij dan hij zich verbeeldde. Op den 23sten Junij des jaars 1296, had den aanslag niet alleen plaats, maar werd ook de ongelukkige vorst jammerlijk vermoord. Uit niet een verhaal van deze gebeurtenis blijkt het, dat het de bedoeling van van Cuyck geweest is den vorst te vermoorden, en nog veel minder is het zeker, dat hij bij den aanslag is tegenwoordig geweest. Hij schijnt zich bijtijds buiten het land te hebben begeven, en toen eenige der verbondene edelen op het slot Kronenburg belegerd werden, wist hij graaf Dirk van Kleef over te halen, om, onder schijn van de belegeraars te helpen, de belegerden te redden. Zeven jaren daarna bevond hij zich nog buiten het land, en in het jaar 1302 streed hij voor de Vlamingen met Reinoud van Gelder en Jan van Namen tegen de benden | |
[pagina 937]
| |
des Franschen Konings, die na den slag bij Kortrijk op nieuw in Vlaanderen gerukt waren. Een jaar daarna werd hij, namens hertog Jan van Brabant, naar 's Hertogenbosch gezonden, om het oproer van het gemeen tegen de Edelen te dempen; doch de ingezetenen trokken hem te gemoet en behaalden in een gevecht eene volkomene overwinning, waarin hij sneuvelde.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. III. bl. 66-74, 89; van Wijn, Bijv. en Aanmerk. op Wagenaar, D. III. bl. 54; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 364, 371, 384, St. II. bl. 73, 136. |
|