aan hem verleend was, dan de verklaring, dat hij, als niet begrepen onder de uitgezonderde personen bij het plakkaat van amnestie van den 15den Februarij 1787, het gevolg derzelve redelijk en zedelijk zou mogen genieten. Zijne vroegere betrekking als secretaris van den Burgerkrijgsraad, schijnt evenwel de voornaamste reden te zijn geweest, dat hij, bij de vacature te Franeker van Hoogleeraar in het Romeinsch en hedendaagsch Regt, niet in aanmerking is gekomen; eene waardigheid, die hem later meermalen is aangeboden, maar die hij even als zoo vele staatkundige als regterlijke betrekkingen, waaronder die van Agent van Justitie hem in 1798 opgedragen, op één uitgezonderd, van de hand wees.
Het was er echter verre af, dat hij zich aan tijdelijke lastgevingen of posten, buiten den kring van zijn beroep, geheel zou hebben onttrokken. Het tegendeel daarvan blijkt uit de registers van de kamer van Assurantie en Avarijen der stad Amsterdam, waarvan hij gedurende eenige jaren een hoogst nuttig lid was. Als lid van het collegie van gecommitteerden en goede mannen tot de Pilotage, benoorden de Maze, te Amsterdam (later door vaste Arbiters vervangen), vond hij eene bezigheid, waarin hij, wat de laatste betreft, tot aan zijn dood met eere werkzaam was. In 1801 nam hij deel aan de vervaardiging van een ontwerp van den voet en inrigting van het departement van Holland, hetwelk hij tot een geheel bragt, over welks orde en volledigheid hij zich de goedkeuring van het toenmalig bewind in hooge mate verwierf. Behalve zijne benoeming in 1804, als medelid van de commissie tot het ontwerpen van eene nieuwe ordonnantie voor de desolate Boedelkamer der stad Amsterdam, welke echter zonder gevolg gebleven is, werd hij in 1802 met anderen, door het toenmalig departementaal bestuur van Holland, verzocht, tot het ontwerpen van een reglement voor het gemeentebestuur van Amsterdam, en van het voorzitterschap van die commissie, kweet hij zich op de volkomenste wijze.
Veel zouden wij hier kunnen mededeelen, om de verdiensten van Cuperus in een helder daglicht te stellen, doch de schets die wij daarvan geven konden, zou nog altijd onvolledig zijn, omdat men regtsgeleerde behoort te wezen, om 's mans groote talenten naar waarde te schatten. Wij verwijzen alzoo liever naar het opstel van zijnen vriend, Mr. M.C. van Hall, aan den voet van dit artikel aangehaald.
Cuperus overleed te Amsterdam op den 31sten Januarij 1831. Zijn stoffelijk overschot werd den 5den Februarij in de Nieuwezijds Kapel te Amsterdam begraven. Hij was in 1813 gehuwd met vrouwe Willemina Geesken, die hem geene kinderen schonk.
Zie Vaderl. Hist. ten Vervolg op Wagenaar, D. XVII. bl. 68, 129, 271; Mr. M.C. van Hall, ter Nagedacht. van Mr. Angelus