om hen van het handelen met de Spanjaarden af te trekken; zijne zending mislukte echter. Spoedig benoemd zijnde tot Generaal der artillerie, moest hij deze bediening, daar hij Roomsch was, ten tijde van Leicester, nederleggen, onder belofte van pensioen, hetwelk onbetaald bleef. De staten stonden hem in 1591 bij, zoo door het uitreiken van eene somme gelds, als door pogingen ter voldoening van oude schulden. IJverig was hij destijds om verlorene heerlijkheden en ambten, zoo als in 1596, zitting in de Staten van Zeeland uit naam van Ridderschap en Edelen, terug te erlangen; maar meestal te vergeefs.
In 1594 werd hij tot eene bezending naar Schotland benoemd, doch een ander ging in zijne plaats, en hij moest zich tevreden stellen met schadevergoeding voor de gemaakte toebereidselen. Bij zijn huwelijk in 1596 met Eva, barones van In en Kniphuizen, erlangde hij eene vereering van staatswege van vijftien honderd gulden, en werd tot Gouverneur van Oostende aangesteld, doch weder spoedig hiervan ontslagen. In het volgende jaar werd hij lid van den Raad van State, en bleef in dat ambt tot aan zijn dood, die plaats had in 1612. Over het voeren van de titels van Baron van Cruiningen en Erf-burggraaf van Zeeland, geraakte hij met de Staten in twist, die echter voor zijn sterven schijnt bijgelegd te zijn. De Staten van Zeeland verzocht hij tot voogden over zijne kinderen, en deze ontfermden zich na zijn overlijden over den geldeloozen toestand der weduwe en kinderen, en schonken aan de eerste ter redding der sterfhuiszaken duizend gulden, en aan de dochters voor twee jaren gelijke sommen. Hij was de laatste van zijn aanzienlijk geslacht, en liet een bastaardzoon na, die volgt.
Zie Bor, Nederl. Corl., B. IX. bl. 726 (179); Ermerins, Zeeuwsche Oudh. Zuid Beveland, D. II. bl. 99; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl. 271-273, D. II. bl. 577, dien wij hier volgden; Groen van Prinsterer, Archiv. de la Mais. d'Orange-Nassau, T. VI. p. 605, 606, 608; Kervijn de Volkaersbeke et Diegerick, Doc. Hist. Ined. concern. les troubles des Pays-Bas, T. I. p. 253, 297.