| |
[Willem Jacobszoon Coster]
COSTER (Willem Jacobszoon), van Akersloot, komt reeds in 1627 in de papieren der O.I. Compagnie voor als Bevelhebber van het schip den Briel te Batavia; sedert voer hij weder naar huis.
Op den 2den Mei 1636 vertrok hij als Schipper-Commandeur aan boord van het schip Zutphen, met nog eenige andere schepen naar Indië, waar hij tegen het einde van dat jaar aankwam.
Even als in genoemd jaar, werd in het volgende eene vloot
| |
| |
uitgerust, om de baai van Goa op de vaste kust van Indië gelegen, te bezetten, en den vijand afbreuk te doen. Het bevel hierover werd opgedragen aan den buitengewonen Raad van Indië, Adam Westerwolt, als Commandeur, terwijl Coster de tweede in het bevel was, met den rang van Vice-Commandeur.
Op het einde van Augustus 1637, vertrok de vloot, uit vijftien schepen bestaande, van de reede van Batavia. Op de kust van Indië komende, werd Coster met vijf schepen naar Suratte gezonden, om aldaar een wakend oog op de handelingen der Portugezen te houden, waardoor hem de eer ontging, een aandeel te bekomen in de belangrijke overwinning, die zijn Commandeur op den 4den Januarij 1638 op de Portugeesche zeemagt behaalde, in tegenwoordigheid der afgezanten van den Keizer van Candia op Ceilon, die de hulp der Hollanders had ingeroepen; zijnde deze gezanten naar den Commandeur afgezonden om met hem hierover te beraadslagen.
Coster werd nu gelast deze gezanten met drie schepen terug te voeren, en de Commandeur verzocht in den brief aan den Keizer, in afwachting van zijne komst, met Coster de noodige schikkingen te beramen, om de Portugezen te water en te land aan te tasten.
Den 17den Maart vertrok Coster met zijne schepen uit de vloot naar Ceilon, waar hij den 3den April de gezanten aan land zette en den 8sten daaraanvolgende voor Batticalo ten anker kwam. Den volgenden dag ging hij aan wal om de plaats te verkennen; daarop werd het kwartier afgestoken, en om, in afwachting van den Commandeur, niet werkeloos te blijven, twee batterijen opgerigt. Hij noemde deze Coster's en Jan Thijsen's-batterij, wapende ze met geschut van boord en lag in ieder eene bezetting van 36 en 30 man, onder bevel van een Luitenant en Vaandrig.
Den 10den Mei kwam de Commandeur Westerwolt met de overige schepen voor Batticalo ten anker, en zond den volgenden dag 300 soldaten aan land, zoo mede eenig bootsvolk, benevens nog eenig geschut om op de batterijen verdeeld te worden. Men wachtte op de komst van den Keizer Radja Singa om de vesting aan te vallen, die den 14den Mei met zijn leger, sterk 15000 man, zoo soldaten als arbeiders, aankwam en zijne legerplaats op een mijl afstands van de onzen opsloeg. De Commandeur Westerwolt en Coster gingen hem daar bezoeken, en vereerden hem drie Perzische paarden, waarvan twee gezadeld waren, benevens eenige andere geschenken, die door hem in dank werden aangenomen en met eenige tegengeschenken werden beantwoord.
Den 18den Mei, des morgens voor het aanbreken van den dag, ging Coster met eene kompagnie soldaten, onder musketschoten van het fort, de rivier over en werd er inmiddels
| |
| |
gedurende vier uren, uit de batterijen zoo onophoudelijk en met zulk goed gevolg op het fort geschoten, dat de bres beklimbaar was; de Portugezen wachtten echter den storm niet af, maar staken de witte vlag op en kapituleerden; de bezetting werd naar Negapatam overgevoerd, met achterlating van hunne wapens en krijgsvoorraad; de overigen begaven zich onder de gehoorzaamheid van den Keizer.
Door den Commandeur en den Raad werd Coster benoemd tot bevelhebber van het fort, en hem eene bezetting toegevoegd van honderd man, hij was alzoo de eerste bevelhebber van de eerste versterkte plaats die door ons op Ceilon in bezit genomen was. Hij had evenwel liever met de vloot naar Batavia gekomen, want schrijft hij, ‘om de Ed. Comp. dienst te doen heb ik niet tegen, maer wel om hier als een dood eeter sonder eenich avancement te verwachten, te blijven.’
Dit verblijf duurde echter niet lang, want op zijn bovenstaand schrijven aan den Gouverneur-Generaal van Diemen, werd hij gelast om in zijne vorige kwaliteit naar Goa te vertrekken en zich onder de bevelen te stellen van Antonie Caen, Raad van Indië, om met hem te beraadslagen, wat er verder ten beste van de Compagnie op Ceilon te ondernemen zou zijn.
Coster gaf het bevel van Batticalo over aan den opperkoopman Jacob Compostel, en vertrok in het begin van Januarij 1639 naar Goa. Dewijl de Portugezen met hunne galjoenen niet uit durfden komen, besloot Caen met het meerendeel zijner vloot de baai te verlaten en naar Ceilon te stevenen, waar hij op den 18den April 1639 in de baai van Coutiaar het anker liet vallen. In overeenstemming met de Gouverneurs van den Keizer, werd er besloten om het fort Trinconomale, in de nabijheid gelegen, aan te tasten. Coster werd aan land gezonden om eene geschikte plaats tot het landen der troepen uit te kiezen, zoo mede tot het opwerpen der batterijen. Op den 30sten April waren onder zijn opzigt vier batterijen geheel gereed en met geschut voorzien.
Den 1sten Mei, des morgens een uur voor het aanbreken van den dag, waren de troepen geland en bedekt opgesteld. De order werd gegeven aan de batterijen, om het vuur tegen het fort te openen, hetwelk met zulk gelukkig gevolg geschiedde, dat, na een onafgebroken vuur van drie uren, in de punt St. Jago zoodanige bres geschoten was, dat men daarin zonder ladders kon komen. Een Luitenant en een tamboer werden met de witte vlag afgezonden, om den vijand tot de overgave te bewegen, maar deze werden met schoten afgewezen, waarop het vuur tot des namiddags te vier uren hervat, en alles in gereedheid gebragt werd om den volgenden morgen storm te loopen. De troepen werden gesteld onder het bevel van Coster.
| |
| |
Des anderen daags met het opgaan der zon, was alles tot het stormloopen gereed, maar de Portugezen wachtten dit ook nu niet af, en kapituleerden op dezelfde voorwaarden als bij de overgave van Batticalo gesloten waren. De troepen trokken in dezelfde orde als zij storm zouden geloopen hebben, het fort binnen, waarna de Commandeur Caen den ziekentrooster van de Henriette Louize liet komen, om met de gewone gebeden in de Portugeesche kerk, ‘Godt de Heere voor syn gedaene weldaden ende vergunde victorie te loven ende dancken.’
Caen vertrok daarna naar Batavia, en liet het bevel over eenige schepen aan Coster over, om daarmede de belangen van de Compagnie bij den Keizer te behartigen. Nog altijd was deze niet tevreden, dat men Colombo niet had veroverd, en om hierin te gemoet te komen, werd de Directeur-Generaal Philip Lucasz. naar Ceilon gezonden. Om overwegende redenen kon deze ten aanzien dier plaats niets ondernemen, maar Negombo werd door hem daarentegen aangetast en ingenomen; doch eene ziekte, waaraan hij reeds eenigen tijd geleden had, zich weder verheffende, belette hem het opperbevel langer waar te nemen. Op den 20sten Februarij 1640 gaf hij dit onder den titel van President, aan Coster over; waarop hij naar Batavia vertrok, doch op de reis derwaarts overleed.
Coster besloot, met de hem ter beschikking staande magt den steven naar Punto Gale te wenden, om die plaats op het onvoorziens te overvallen. De vloot vertrok tot dat einde den 1sten Maart van Negombo, en ankerde den 8sten daaraanvolgende in de baai van eerstgenoemde plaats; de troepen werden dadelijk ontscheept, buiten het bereik van 's vijands geschut; doch dit geschiedde niet zonder tegenstand van hunne zijde; zij werden echter op de vlugt gedreven. Het leger 700 man sterk, sloeg zich onder het geschut van het fort neder en wierp gedurende den nacht nog een tranchée op, die des morgens met twee stukken geschut werd bezet.
Met het opgaan van de zon viel de vijand, met de hulp die van Colombo gekomen was om de stad te ontzetten, de onzen in hunne legerplaats aan, terwijl te gelijkertijd een uitval uit de stad op de voorhoede gedaan werd. Dapper werden ze door de onzen ontvangen, zoodat er van hen omtrent 60 man op de plaats dood bleven en een groot getal gekwetsten bekwamen; ook aan onze zijde was het getal gekwetsten aanzienlijk, en bedroeg het getal dooden achttien of twintig man.
De magt der Hollanders was hierdoor vrij wat verminderd, maar daar er op den 11den Mei nog drie schepen van Goa kwamen, waaruit weder eenig volk kon genomen worden, zoo sloeg de President Coster den Raad voor, om de stad stormenderhand te vermeesteren. Na eene korte beraadslaging werd dit voorstel goed gevonden, en op den 13den Mei had de bestorming plaats. In het begin stonden de zaken zeer twijfel- | |
| |
achtig, doordien de vijand grooten wederstand bood, ‘doch evenwel,’ zoo schreef Coster, ‘soo is door Godes genade ende onser soldaten manhaftigheyt, de victorie aen onse syde gebleven en de stadt naar 1½ uer gevechts in onse handen gevallen, waarvoor Godt gelooft ende gepresen sy.’
De Hollanders verloren in dezen storm ongeveer 90 dooden en bekwamen omtrent 300 gekwetsten, waaronder vele officieren; ook des vijands verlies was aanmerkelijk, zoowel aan dooden als gekwetsten; 747 gevangenen, werden, volgens het schrijven van Coster, met verschillende schepen naar Batavia gezonden; 1500 Singaleezen, die mede in de stad gevonden werden, behalve nog een groot getal andere gevangenen, werden aan den Keizer overgegeven. De bevelhebber der stad, Lorenzo Ferreira, was mede krijgsgevangen. De edelmoedige handeling van Coster omtrent hem, wordt door den Portugeeschen geschiedschrijver Ribeiro, die door Ferreira zelven was ingelicht, geprezen. Menigmaal werd laatstgenoemde door zijne vrouw vergezeld; zoo was het ook bij de bestorming der stad, toen hij vijf wonden ontving en door een schot in zijne dij ter aarde werd geworpen. Zijne gade wierp zich op zijn ligchaam om hem tegen den dood te beschermen. Zij werden beiden door een Hollandsch officier gered en Coster zond zijn chirurgijn om den gewonde te verzorgen, bragt hem in zijn eigen kwartier, zond hem met zijne vrouw, op een der beste fregatten der vloot, naar Batavia, beval hem ernstig aan de zorg van den kapitein, bezorgde zelf hun voorraad en al wat zij behoefden; zij werden te Batavia met onderscheiding ontvangen, en, gedurende de vier maanden dat Ferreira krijgsgevangen was, goed behandeld.
Hoogst belangrijk was deze overwinning op den vijand behaald. Toen de tijding er van op Batavia kwam, den 28sten April 1640, werd er door den Gouverneur-Generaal en de Raden eene resolutie genomen, ‘om op morgen, synde Sondag, Godt voor dese groote Victorie in't generael te danken, maer ooek ter gedachtenisse van dien en aanschouwe van vreemde natien, des avonts daerover, soo hier van 't casteel als der stadts fortificatien met schieten van canon, musquetten ende overal te vieren, teykenen van triumph te bewysen.’
Coster bleef te Punto Gale, om op alles de noodige orde te stellen. Hij stelde tot bevelhebber van de stad aan den Kapitein Walraven de St. Amand, en zond de schepen, die hij voorloopig niet noodig had, naar Batavia terug. De overeenkomst met den Keizer Radja Singa gesloten, werd echter door dezen niet in allen deele nagekomen, waarop Coster besloot in persoon naar het Hof te gaan en de zaken naar behooren te regelen. Hier gekomen, waren zijne billijke vertoogen nutteloos. Hij vergat zich zelven en beleedigde den Keizer en zijne hofgrooten door scheldwoorden en dreigementen,
| |
| |
waarna hij zijn afscheid verzocht, hetwelk hem gegeven werd. Hij vertrok, maar op den weg naar Batticalo, werd hij op last van den Keizer door het hem verzellend geleide vermoord.
Dus eindigde een wakker dienaar der Compagnie zijn leven, die in een zijner brieven aan den Gouverneur-Generaal van Diemen schreef: ‘Wij zijn met eede aen de Ed. Compagnie verplicht en voor ons vaderland geboren. Godt de Heere geve, dat maer goede en aengename diensten connen doen. Ick hope dat UEd. op onse geringe diensten niet sal sien, maer op de goede genegenheyt, die ick sal thoonen soo lange sal leven.’
Bij resolutie van den Gouverneur-Generaal en Raden van Indië van den 17den September 1640, was hij benoemd tot Vice Gouverneur en Directeur over de forten, het Nederlandsche garnizoen, en over den omslag en negotie van dien op Ceilon, op een tractement van 200 gulden per maand, sedert 30 April 1639, mits een driejarig verband. Paulus Jacobsz. Coster van Akersloot, schipper in dienst der O.I. Compagnie, aan boord van het fregat de Muis in 1621 en in 1623 verongelukt, was vermoedelijk zijn broeder.
Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indien, D. II. St. I. bl. 107, D. V. St. I. bl. 118; Historische Beschr. der Reysen, D. XX. bl. 138; Jaarboekje Zeeland 1855, bl. 35, 43 en 1856, bl. 15, aangevuld en verbeterd uit de archieven der voormalige O.I. Compagnie te Amsterdam; van Haren, de Geuzen, (uitgave van Bilderdijk) bl. 383. |
|