[Gerrit Cornelisz]
CORNELISZ (Gerrit), doopsgezind martelaar, was schipper te Amsterdam te huis behoorende. Eer men hem tot den brandstapel verwees, werd hij tot tweemaal toe gegeeseld, om hem eenige zijner geloofsgenooten te doen noemen, hetwelk hij standvastig weigerde. Bij den brandstapel gekomen, bad hij God om genade. ‘O Heere!’ sprak hij, ‘die van de hoogte hier beneden ziet, en een kenner der harten en aller verborgenheden zijt, daar alles als niet voor te rekenen is, neem mij toch aan en vergeef het dengenen, die mij dit lijden aandoen.’ Daarna zich tot het volk keerende, riep hij: ‘O menschen, eeuwig is zoo lang, o ja! eeuwig is zoo lang en dit lijden is hier zoo kort, maar de strijd is hier zoo fel en strang. Ach, hoe bange is mij nog! O, vleesch, verdraag en wedersta nog een luttel, want dit is de laatste strijd.’ Toen men hem worgde, beval hij zijnen geest den Hemelschen Vader en stierf.
Zie Brandt, Hist. der Ref., D. I. bl. 519.