[Evert Cornelisz]
CORNELISZ. (Evert), mandenmaker te Enkhuizen, beschuldigd van zijn kind bij de Hervormden te hebben laten doopen, en pogingen te hebben aangewend, om de stad aan den Prins van Oranje te doen overgaan. Uit vrees van gevangen genomen te worden, had hij zich langen tijd op eenen zolder verborgen, maar toen bij den Allerheiligen Vloed van het jaar 1570, de Wierdijk te Enkhuizen was doorgebroken en het Noorderspui alleen behouden was door eenen grooten hoop mandemakers tienden, die men hier had laten zinken en door Evert Cornelisz daartoe besteld waren, durfde hij in dezen nood weder te voorschijn komen en zich op het Spui te vertoonen, daar hij van zeker Burgemeester gezien werd, die tot hem toetrad, zeggende: ‘Welkom, Evert Cornelisz, mijn goede burger.’ Op welke welkomst hem de andere dit vrijmoedig antwoord gaf: ‘Ik verwonder mij, Burgemeester, dat God de kwade raadslagen zoo te niet, en mij, die gisteren nog een boozen ketter was, nu tot een goeden burger gemaakt heeft.’
Zie Brandt, Hist. van Enkhuizen, (2de druk) bl. 132, 137, 138; van der Aa, Nieuwe her. uit het gebied der Nederl. Geschied., D. II. bl. 192.