[Jacob van Cooperen]
COOPEREN (Jacob van), of van Kooperen, was Kapitein ter zee bij de Admiraliteit van de Maas. Hij werd te Rotterdam in 1668 geboren en voerde in 1696 het bevel over het schip den Briel tot bescherming van den handel en de zeevaart, was in 1706 de aanvoerder der Nederlandsche troepen bij de bestorming van Alicante en hielp die stad veroveren.
Den 7den April 1708 kwam hij uit het vaderland met versterking bij het Nederlandsche eskader, onder den Vice-Admiraal J.G. van Wassenaar, liggende voor Lissabon, en kreeg hij bevel om met vijf Engelsche en twee Nederlandsche linieschepen op de kusten van Katalonië te blijven, zoo tot bescherming van dezelven als tot vermeestering van al zulken toevoer, als de Franschen zouden ondernemen derwaarts te zenden.
In 1711 voerde hij het bevel op het oorlogschip de Sterrenburg van 66 stukken, hetwelk met nog vijf anderen naar de kusten van Napels en Toskane gezonden werd, om den onderkoning den vereischten bijstand te bieden, na den onverwachten dood van Keizer Jozef.
Hij was in 1713 Schout bij Nacht, en kreeg het bevel van een eskader naar de Oostzee tegen de Zweden, welke uitrusting echter geen voortgang had; doch in het jaar 1717 werd hij aan het hoofd gesteld van een eskader van twaalf oorlogschepen, om den handel in de Oostzee te beschermen, en hij had het geluk al de koopvaarders, zoowel Nederlandsche als Engelsche, veilig te geleiden naar de verschillende havens hunner bestemming.
In 1725 komt hij voor onder het eskader van den Vice-Admiraal François van Aerssen van Sommelsdijk, bestemd om de Algerijnen te tuchtigen.
Hij overleed in December 1732 en werd den 15den van die maand te Rotterdam begraven in de groote kerk, in het graf van den Schout-bij-Nacht van Brakel, met wiens dochter, Johanna, hij gehuwd was. Hij schijnt bij zijne tijdgenooten niet zeer gezien te zijn geweest, althans hij maakte eene uitzondering op den regel, dat zijn lof niet door de dichters van zijnen tijd werd bezongen; integendeel, men scheen zijnen roem te willen verkleinen. Onder de vele schimpdichten op hem, is het navolgende op zijne afbeelding nog het meest kiesche, en tevens een tegenhanger van het grafschrift op Cortenaer, dat wij later zullen mededeelen. Het luidt aldus:
De Held der Maas, gants slap van moed en strijdbre hand,
En egter Schout-bij-Nagt in dienst van 't Vaderland!
Die groote Zeeheld, in het perk der gauwste looperen,
Die noyt zijn Vijand stont, is Jacob Jan van Koperen.
Zie Nederduitsche Keurdichten, 4de vervolg bl. 125, 126, 7de ververvolg bl. 73, 9de vervolg bl. 49; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewezen, D. IV. St. I. bl. 569, St. II. bl. 383, 444, 511, D. V. bl. 4, 15, 43; de Navorscher, D. VI. bl. 146.