[Jacobus Colyer]
COLYER (Jacobus), zoon van Justinus bovengenoemd. Hij werd na het overlijden zijns vaders, in diens plaats, eerst als resident aangesteld, en deed als zoodanig den 18den Junij 1686 zijne openbare intrede te Konstantinopel, daarna in December daaraanvolgende door de Porte erkend en ter audientie toegelaten. Later bekwam hij ook den titel van ambassadeur.
In zijne betrekking bewees hij niet alleen Nederland, maar geheel Europa de gewigtigste diensten, want behalve dat hij den Nederlandschen handel in de Levant aanmerkelijke voordeelen bezorgde, werd ook, door zijne pogingen om de Turksche regering tot vreedzame gedachten over te halen, het zoogenaamde groote verbond te Weenen, tegen Frankrijk, in 1689 gesloten. Later had hij op het sluiten van den vrede van Carlowitz in 1699, eenen grooten invloed, waardoor hij aan de christenheid de aanwinst der grootste helft van Hongarije benevens Zevenbergen, welke aan Oostenrijk, en van Morea, hetwelk aan Venetië kwam, deed erlangen. Keizer Leopold I, was met zijne diensten zoo tevreden, dat hij hem eerst tot Graaf van Hongarije, daarna tot graaf des heiligen Roomschen Rijks verhief, (van welke aanstelling de oorspronkelijke diplomata nog voorhanden zijn), en hoezeer de Turken deze zijne bemoeijingen op prijs stelden, blijkt ons uit de prachtige ontvangst, die hem daarna te Belgrado, in het koningrijk Servië, te beurt viel.
Bij de Porte behield hij steeds zijnen invloed en werd hierin ondersteund door zijne zuster de Hochepied, die zich bijzonder had weten te wikkelen in de gunst der Sultane Valides, weduwe van Mahomet IV. In 1717 raakten de staten in een geschil met eenige Turksche staatsdienaars en onderdanen, hetwelk door zijn beleid en werkzaamheid uit den weg werd geruimd. Hij bleef ambassadeur te Konstantinopel tot aan zijn' dood toe, die in het jaar 1725 plaats had.
Zie Sylvius, Vervolg op Aitzema, D. II. B. 24, bl. 96, D. III. B. 25, bl. 6; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XVII. bl. 17; Montanus, het leven, Bedrijf en Oorlogsdaden van Willem Hendrik III; Tweede Vervolg, bl. 302-304; van Wijn, Bijv. en Nalezing op Wagenaar, D. XVII, bl. 6, D. XVIII. bl. 30 en 31; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 484; Scheltema, Staatk. Nederl., D. I. bl 259; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. II. bl. 354 der Aanteekeningen; Canneman, Diss. de Batav. Mercat. Levant. p. 115 en 219; Schotel, Geschied-, Letter- en Oudheidk. Uitsp., bl. 194-197; en vooral Nijhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied- en Oudheidk., D. VII. bl. 71-76, 109-113.