pius Paölo, die hij tijdens zijn verblijf in Venetië had leeren kennen en wiens werk hij uitgaf, onder den titel van:
De Historie van de Inquisitie ende in 't bysondere, hoe deselve in het gebiedt van Venetien onderhouden wordt. Rotterdam, 1651, 12o.
Ook schreef hij eenen brief aan Johan van Beverwijk over het geschil de Vitae termino, die voorkomt in diens Epist. Quaest. de Vitae termino, fatali an mobili.
Nederduitsche gedichten zijn ons van Colvius niet bekend, ofschoon gezegd wordt dat deze er van hem bestaan. De catalogus van zijne verzamelingen liet hij drukken in 1655 onder den titel van Catal. Musaei Andreae Colvii; uit welke blijkt dat hij niet alleen mineralen en insecten, maar ook verscheidene door kunst uitmuntende stukken bezat, als portretten, medailles, zoo oude als nieuwe. Zijne verzameling is door Theodorus Graswinkel bezongen.
Zie Balen, Beschr. van Dordr., bl. 194, 225, (met zijn portret). 1088 en 1089; W. te Water, Tweede Eeuwget. van de Geloofsbelijd., bl. 181 en 182; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Schotel, Kerk. Dordr., D. I. bl. 158, 320-323, 339; Schotel, Letter- en Oudheidk. Acondst., bl. 61, 83, 119, 162; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Nederl. Dicht. ten verv. op Witsen Geysbeek, D. II. bl. 20; de Jonge, Nederland en Venetië, bl. 145 en 368; Muller, Cat. van portretten, bl. 63.