Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Rudolf van Coeverden]COEVERDEN (Rudolf van), zoon van Folkert bovengenoemd, geraakte, zoo als wij zagen, ten jare 1195, in het bezit der Drentsche leenen, doch het regtsgebied door zijne voorzaten in Drenthe bezeten, was aanmerkelijk besnoeid geworden. Ook Otto van Benthem moest de zoozeer door hem be- | |
[pagina 605]
| |
geerde slotvoogdij van Koevorden verlaten en de Bisschop zelf, was met weerzin tegen het verdrag er toe overgegaan. Deze ontevredenheid van alle partijen, was de oorzaak van eenen hevigen en langdurigen oorlog en de bron van groote rampen, voor allen die er in betrokken waren; daarbij kwamen de burgerlijke oneenigheden te Groningen, in welke Rudolf en zijne vrienden den aanhang des Bisschops openlijk bestreden. Na herhaalde gevechten van meer of minder belang, in welke Rudolf en zijn broeder Frederik meestal de overwinning behaalden, had er op den 12den JunijGa naar voetnoot(1) 1227, eenen beslissenden veldslag plaats bij Aane, eene buurtschap nabij Gramsbergen, op twee uren afstand van Koevorden, waarin Rudolf eene volkomene overwinning behaalde en Bisschop Otto II, zijn broeder Dirk en meer dan 500 mannen, waaronder de bloem des Stichtschen adels, sneuvelden. Na de benoeming van eenen nieuwen Bisschop, Willebrandus, werden de vijandelijkheden hervat. De Paus had vrijheid verleend om tegen Rudolf en zijne aanhangers, als schenders van de godsdienst en van derzelver bedienaars, een' krijgstogt te prediken, en alles deed vermoeden, dat Otto's dood op eene voorbeeldige wijze zou worden gewroken. Inmiddels trachtte Rudolf zich zijne overwinning ten nutte te maken; nogmaals sloeg hij, doch vruchteloos, het beleg voor Groningen en bij eenen inval in Twente, werden vele zijner manschappen gevangen genomen. Willebrandus van alle kanten met hulpbenden versterkt, wilde nu zijnen vijand in persoon bevechten, en weldra had er een nieuw treffen plaats, waarin, na eenen dapperen strijd, de Drenthenaars het onderspit delfden, en genoodzaakt waren op den 10den October 1228, een voor hen nadeelig verdrag aan te gaan, waarbij Rudolf van zijne regering ontzet werd. Doch zijne rustelooze ziel, kon niet lang dien staat van ballingschap verduren. De Drenthenaars waren hem nog altijd toegedaan, en hij behoefde zich slechts te vertoonen, om hem weder in het bezit van Koevorden te stellen. Hij deed het, en den 30sten Augustus 1229 maakte hij zich bij overrompeling, geholpen door verraad van binnen, van het welversterkte slot meester. Willebrandus rukte hierop ten strijde; ook in Drenthe wapende men zich, doch door de tusschenkomst van eenige Friessche Abten, werd er weder een bestand getroffen, waarbij nu Rudolf door den Bisschop in het gebied over Drenthe en in het bezit van het Kasteleinschap van Koevorden bevestigd werd. In datzelfde jaar nogtans, werd dit verdrag door Rudolf en de zijnen weder verbroken, en het roven en plunderen der Bisschoppelijke bezittingen nam weder een aanvang; aan beide | |
[pagina 606]
| |
zijden trok men te velde, doch op het punt dat het gevecht zou aangaan, begon Rudolf's moed te wankelen, door de talrijke hulpbenden, die den Bisschop toesnelden. Hij verzocht en verkreeg een wapenstilstand van vijftien dagen, in welken tijd men eene nieuwe verzoening beproeven zou; steunende op dit bestand, begaf zich Rudolf, vergezeld van zijn' trouwen vriend Hendrik van Gravestorp, zonder vrijgeleide naar het slot Hardenberg, om met den Bisschop zelven te onderhandelen. Dit ongelukkig besluit kostte hun het leven; terstond werden zij in de gevangenis geworpen, en niettegenstaande Willebrand's bemoeijing, om deze schending der goede trouw tegen te gaan, werden zij ten jare 1230 op den 25sten Julij, levend geradbraakt en hunne lijken ten toon gelegd. Dit was het einde van een man in wien, om de woorden van een geacht schrijver te bezigen, ‘Drenthe iemand van onbetwistbaren moed en krijgsbeleid verloor, en welke een krachtige steun des Bisdoms zou geweest zijn, indien niet heerschzucht en trouweloosheid hem daarvan ten geesel gemaakt hadden.’ Voor het overige was hij een goed landvoogd, die het vertrouwen in ruimen mate bezat, die in de grootste gevaren op hunnen moed en trouw durfde rekenen; die bij onverschrokkenheid, snelheid van uitvoering paarde en wiens geoefend oog, dikwerf de best berekende plannen zijner vijanden verijdelde, en hunne dwalingen tot zijn voordeel wist aan te wenden. Rudolf liet slechts eene dochter na, die met een Geldersch Edelman, Hendrik van Borculo huwde, onder wiens aanvoering de Drenthenaars in den verderen oorlog, nog menige overwinning op hunne vijanden behaalden.
Zie Schotanus, de Geschiedenissen van Friesland, bl. 116-118; Picardt, Korte Beschr. van eenige vergetene en verborgene Antiquiteiten, bl. 279-292, Drentsche Volks-Almanak, 1837, bl. 16-42; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. I. bl. 271-277, 315; Nav. D. VII. bl. 52. |
|