Spanje gezonden. Hij was reeds zoo ervaren in zijn vak, dat Richer de Belleval, Hoogleeraar in de kruidkunde te Montpellier, hem, die toen nog zeer jong was, opdroeg om gedurende twee jaren in zijne plaats onderwijs te geven, daar hij zelf wegens ongesteldheid niet in staat was, zijne lessen waar te nemen. Cluyt verliet Montpellier, om zich naar Spanje te begeven, uit welk land hij vele planten overzond, die nog niet in den kruidhof te Leiden aanwezig waren. Zijn ijver in nieuwe soorten te ontdekken deed hem naar Afrika oversteken; maar driemalen werd hij in de woestijnen van Barbarijë van alles, tot zelfs van zijne kruidboeken en zaden, beroofd. Slechts met veel moeite kwam hij in de Nederlanden terug, waar zijne verdiensten door de verzorgers der hoogeschool te Leiden, meermalen, met eene voor die tijden vrij aanzienlijke vereering in geld, erkend werden. Hij was vervolgens in 1634 en 1636 Geneesheer te Amsterdam, waar hij zich inzonderheid op de Natuurlijke Historie toelegde en werd daarna tot Opziener van den kruidhof te Leiden aangesteld, waar hij overleed.
Cluyt was schrijver van de volgende werken:
Calsuve sive dissertatio lapidis nephritici, seu Jaspidis viridis, à quibusdam Callois dicti, naturam, proprietates et operationes exhibens; quam sermone latino recensuit Guiliel. F. Laurembergius; impressa cum dissertatione de Relitis. Rostock 1627. 12o.
Mémoire pour indiquer la vraie manière d'emballer, et d'envoijer au loin les arbres, les plantes, les graines, etc. Amst. 1631. 8o. welk werk, dat oorspronkelijk in het Hollandsch geschreven was, het eerste is geweest, hetwelk over dat belangrijke onderwerp het licht heeft gezien.
Opuscula duo singularia; Historia cocci de Maldiva Lusitani, seu nucis medicae Maldivensium; de Hemerobio, sive ephemero insecto et majali verme. Amsterd. 1634 4o cum fig.
Boerhaave heeft, om de diensten welke hij en zijn vader aan de kruidkunde bewezen hebben, een plantengeslacht aan hunne gedachtenis toegewijd en het Clutia genoemd. Ook gaat hen den roem na, dat zij het waren, die in de zestiende en het begin der zeventiende eeuw het meest hebben bijgedragen tot de voortgang der kruidkunde en tot aankweeking van vreemde planten.
Zie Paquot, Mémm. Litt., pag. 509; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. VII bl. 64; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetensch., D. I. bl. 322; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. VII. bl. 184-186, 195 noot; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogeschool, D. II. bl. 65 en 66; Biogr. Univ; Kestner, Medic. Gelehrt. Lexicon; Adelung, Forts. von Jöcher, Gelehrt. Lexicon.