[Joost Wyerich Cloet]
CLOET (Joost Wyerich), gewoonlijk de Jonge Cloet genoemd, misschien wel een zoon van den voorgaande, betoonde zich reeds als Kornet, den 2den September 1597, aan de Lippe, een kloek en dapper krijgsman.
In den slag bij Nieuwpoort, den 2den Julij 1600, waar hij eene ruiterbende aanvoerde, redde hij zijnen Veldoverste Lodewijk van Nassau van dood of gevangenschap, en deed er wonderen van dapperheid. ‘Vooruit, vooruit, mijne vrienden!’ riep hij in het hevigste van den strijd zijne ruiteren toe, ‘zoo gij u heden als soldaten betoont, geef ik u het gansche Sticht van Keulen ten buit.’
In volgende jaren vinden wij hem meermalen aan het hoofd van belangrijke expeditiën, welke hij altoos gelukkig volvoerde. Zoo werd hij, in Februarij 1601, met driehonderd paarden uit Nijmegen en eenig volk uit Wachtendonk gezonden, om eenen aanslag te wagen op het slot Krakau in het Graafschap Meurs, doch den 8sten der gezegde maand gekomen zijnde te Nieuwkerk bij Wachtendonk, werd hij door den Gouverneur van Stralen, Dulcken, die hem, met 400 of 500 voetknechten en omtrent 40 paarden, in stilte nagetrokken was, in het duister overvallen, zoodat reeds dertig van Cloets volk gevangen en eenige nedergesabeld waren, eer de overigen, door het getier en geblaf der honden verwittigd, zich konden in slagorde stellen. Doch Dulcken, door eene naauwe straat teruggetrokken zijnde, tot op de vlakke heide, werd door Cloet, die eenen anderen weg omreed, onderschept en geslagen, zoodat er vele dooden op het veld bleven, de overigen ontkwamen het op zekere hofstede, doch werden gedwongen zich bij verdrag, op behoorlijk rantsoen, over te geven. Hierop zich haastende om zijnen last te volvoeren, schoot hij door eenen mortier de poort van het slot Krakau omver, dreef er de bezetting uit, en liet er zijnen Luitenant met 40 man in bezetting. In het zelfde jaar woonde hij de belegering van Meurs bij. Het kasteel van Wachtendonk, dat den 5den Maart 1603, door Graaf Hendrik van den Bergh, bij verrassing was ingenomen, herwon hij binnen zes dagen, en in dat zelfde jaar maakte hij zich meester van Karpen in het Kenlsche.
Zie Bor, Nederl. Oorll. B. XXXVII. bl. 652 (41); van Meteren, Nederl. Hist., D. VII. bl. 391, D. VIII. bl. 8-10, 224; E.