hij een verding met de Hollandsche Hoekschen, volgens welke hij hun te Sluis, waar hij het hoog bevel voerde, vrij verblijf en gelegenheid gunde, om volk en vaartuigen bijeen te brengen. Dit een en ander joeg Maximiliaan nog meer tegen hem in het harnas, weshalve hij zich spoedde om Sluis te versterken, wel bevroedende, dat hij, binnen kort, een beleg te wachten had. Het hield echter aan tot in het laatst van Junij 1492, eer Maximiliaan zich daartoe in staat bevond, aangezien hem de woelingen der Hoekschen in Holland te veel bezig hielden. Doch nadat dezen tot rust en onderwerping gebragt waren, zond hij Albrecht van Saksen met eene geduchte magt naar Vlaanderen, om Sluis te bedwingen. De stad stond een beleg te water en te lande, van meer dan twee maanden, door. De Hertog van Saksen zelf gebood het leger te lande. De vloot, welke de stad te water benaauwde, stond onder het bevel van Filips van Bourgondië, Heer van Beveren en Admiraal der Nederlanden, en bestond uit drieenveertig oorlogsschepen, dertig heuden of platbodems en dertien hulken, waarbij Hendrik VII, Koning van Engeland, nog twaalf schepen, onder het beleid van Eduard Poining, gevoegd had. De stad werd een tijd lang sterk besehoten; doch Filips van Cleve verdedigde zich dapper. Zijn vader begaf zich van Zierikzee, onder vrijgeleide, naar Sluis, om hem tot het overgeven der stad te vermanen. Filips had hier echter geen ooren naar. Onderscheidene gelukkige uitvallen, deden hem den moed dermate zwellen, dat hij tot geen overgeven verstaan wilde, maar zelfs gouden en zilveren penningen met zijne beeldtenis liet slaan. Eindelijk sloeg, in September, of bij ongeluk, of door het beleid van den vijand, den brand in het buskruid; waardoor eene zoo geweldige schade veroorzaakt werd, dat
Filips, gehoor gevende aan Engelbrecht van Nassau, door middel van dezen, in onderhandeling kwam met den Hertog van Saksen, en den 13den October een verdrag sloot, volgens hetwelk Filips den Hertog van Saksen, in naam van den Roomsch-Koning en Aartshertog Filips, trouw zou zweeren, als wanneer hij van den rijksban ontslagen zou worden, en blijven in het bezit van de stad Sluis, totdat de Aartshertog Filips den ouderdom van achttien jaren zou bereikt hebben, aan welken hij of zijne erfgenamen, die stad, op de eerste aanmaning, zou overgeven; dat hij daaruit niemand, noch Nederlanders, noch Engelschen, leed zou doen, maar, dat hem zijne jaargelden en goederen alle zouden wedergegeven, en zijne schulden betaald worden.
Twee jaren na het sluiten van dezen vrede, bezocht Filips van Cleve den Roomsch-Koning Maximiliaan te Antwerpen, door wien hij zeer minzaam ontvangen werd, en hij, die te voren reeds aan het Fransche hof geweest was, begaf zich nu weder van Sluis derwaarts, waar hij sedert onderscheidene hooge