[Anthonis Claessen]
CLAESSEN (Anthonis), ook wel Antony Claassen, Anthonius Claasz en Antonius Nicolai van Wassenaar geheeten, was eerst Priester te Hoogebeintum; doch tot de Hervormden overgegaan zijnde, vlugtte hij naar Oost-Friesland, waar hij te Opleeuwerd, in Greetemerambt, geplaatst werd, maar kwam in 1566 te Leeuwarden terug, en deed aldaar den 8sten September de eerste Hervormde leerrede in de Oldehoofsterkerk, nadat die alvorens van de beelden, altaren en anderen sieraden der Roomsgezinden was ontledigd, waarbij hij door velen uit den Raad en een goed deel gewapende burgers naar den predikstoel werd verzeld. Naauwelijks had de Graaf van Aremberg, destijds Stadhouder van Friesland, dit vernomen, of hij begaf zich naar Leeuwarden, liet de Burgemeesters bij zich komen, en eischte van hen, dat men de kerk zou herstellen, de gewone dienst weder invoeren en de vreemde Predikanten doen vertrekken; doch zij ontschuldigden zich daarvan, met aan te voeren, dat zij daartoe geen kans zagen, uithoofde van het groot aantal van hen, die der nieuwe religie waren toegedaan.
Niettemin zag Claessen zich genoodzaakt de stad te ruimen. Later schijnt hij naar Enkhuizen te zijn geweken; althans hij was daar in 1574 Predikant. Omstreeks het jaar 1580 werd hij Predikant te Workum en was als zoodanig in 1583 Deputatus synodi te Bolsward en in 1585 Praeses van die te Harlingen. In het laatstgemelde jaar werd hij naar Wirdum beroepen; doch de synode besloot dat hij te Workum zou blijven en men voor hem verbetering van onderhoud verzoeken zou. In 1587 of 1588 is hij evenwel naar Stiens vertrokken, waar hij in 1591 de synode verzocht wegens onderdom van zijne dienst te worden ontslagen, en dan een klein onderhoud te mogen genieten. Hierop werd echter besloten, dat hij nog eenige tijd in zijne dienst en plaats zou blijven, zoo als hij dan ook nog in 1595 Praeses der synode te Franeker was. Ten laatste is hij tegen of in 1599, om zijne hooge jaren en zwakheid, beroepen tot Raad der kerk van Leeuwarden en om bij Graaf Willem Lodewijk van Nassau te zijn, en des verkiezende geadviseerd te worden.
Hij gaf in het licht:
De Magistratu, 1584, waarin hij zijne Zwinglische gevoelens, met betrekking tot het kerkbestuur, aan den dag legde.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. II. bl. 91 (64); Charterboek, D. III. bl. 681-708; Winsemius, Chronique van Vrieslant, bl. 553; de zelfde, Hist. bl. 69; Schotanus, Kronijk van Vrieslandt, bl. 736; Gabbema, Verhaal van de stad Leeuwaarden, bl. 450-462; H.