wien hij in November 1576 naar Goes werd gezonden, om deze stad over te halen, zich met den Prins te verzoenen, van welke zending hij den 28sten dier maand aan de Algemeene Staten uit 's Prinsen naam verslag deed. In October 1578 werd hij gemagtigd, om met hulp en bijstand van de Magistraten binnen Goes en ten platten lande van Zuid-Beveland, op het stuk van de Godsdienst goede order te stellen, en inzonderheid alle plundering, beeldstormerij en berooving der kerken te beletten, en voorts een iegelijk, zoowel van de eene als van de andere Godsdienst in vrede rust en eendragt te houden. Ook kreeg hij in last alle kerksieraden na zich te nemen en in goede bewaring te stellen, tot dat daarin behoorlijk zou voorzien worden. De verrigtingen van Cats, kragtens die commissie, en zijn verslag aan Prins Willem vindt men niet aangeteekend, maar wel de gevolgen, door al het voorgevallene te weeg gebragt. In 1582 beklaagde Cats zich, dat hij, die tot den aanzienlijksten adel van Zeeland behoorde, niet onder de Zeeuwsche Edelen beschreven was. Vermoedelijk was hij de zelfde Cats, die bij de onderneming van Prins Maurits, ter ontzetting van Hulst, in 1594, met twee compagniën Zeeuwsche soldaten en het bootsvolk onder den Admiraal van Zierikzee, den vijand zoo dapper afsloeg, dat hij met groot verlies van een gewonne punt moest terug trekken.
Hij was gehuwd eerst met Maria de Fonseca weduwe van Karel van Boisot; daarna met Catharina Landelin van Herenthout. Bij de eerste won hij eene dochter, bij de tweede eenen zoon Theophilus van Cats, Heer van Heilo, Coulster, Oesdom en Warmont.
Zie van Leenwen, Batt. Ill., bl. 903 en 904; te Water, Kort verhaal der Reform van Zeel., bl. 266; (Beaufort,) Leven van Willem I, D. I bl. 293. Groen van Prinsterer, Arch. de la Maison d'Orange-Nassau, Tom. V. pag. LXXXII. 536, 542; Swalue, Daden der Zeeuwen, bl. 132.