Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Wolter ten Cate]CATE (Wolter ten), zoon van Hendrik ten CateGa naar voetnoot(1) en van Jenneke Wolters, eenvoudige en niet zeer bemiddelde lieden, werd geboren den 28sten Augustus 1701 te Hengelo, waar zijn vader waarschijnlijk fabriekant was. Wolter ten Cate, leefde het grootste gedeelte der vorige eeuw, in zijne geboorteplaats, en voerde daar het eerst de damastweverij in, welke kunst aldaar vroeger geheel onbekend was, en er thans nog wordt uitgeoefend. Van meer algemeen nut was echter zijne poging, waarin hij gelukkig slaagde, om de ingezetenen tot het weven van bonte katoenen stoffen te brengen, welke naderhand onder den naam van Hengelo's bont zoo algemeen bekend, en welk fabriekaat nog heden ten dage den ouden roem van zijne deugdelijkheid handhaaft. Hoe vele arme huisgezinnen hun bestaan in deze weverij gevonden, en hierdoor hunnen levenstoestand verbeterd hebben, en welk materieel en zedelijk nut hierdoor is te weeg gebragt valt niet te berekenen; terwijl de bekendheid met deze soort van weverij nog in onze dagen de oorzaak geweestis, dat, | |
[pagina 236]
| |
na de scheiding van België, het fabriekaat van onderscheidene katoenen stoffen zich hier al dadelijk heeft gevestigd, en thans nog sterk gedreven wordt. Verder werd door dezen werkzamen man den grond gelegd tot het voortdurend bestaan van de Doopsgezinde gemeente te Hengelo. Het was toch door zijne ondersteuning en die van zijne broeders Jan ten Cate en Hendrik ten Cate en hunne zuster Marieken ten Cate, dat die gemeente zich in 1731 in staat vond, een stuk grond te koopen, waarop hij eene kerk liet bouwen, terwijl hij bovendien aan de gemeente een boerenerf schonk, dat thans onderscheidene duizenden guldens waard is. Lange tijd bleef hij evenwel buiten eenige geestelijke betrekking. Hij was zwaar ter taal en daarenboven zoo overhoopt met bezigheden, dat hij, om niet als Leeraar bij de gemeente te Hengelo aangesteld te worden, zijn lidmaatschap bij die van Borne nam. Maar nu verkozen in 1736 die van Borne hem in gewone dienst, welke hij dan ook aanvaardde en met ernst en naauwgezetheid vervulde, Bij de aanstelling der Algemeene Opzieners van de Societeit der Oud-Vlamingen, in 1755, verkreeg hij de meeste stemmen, en is dan ook de laatste Algemeene Opziener der Oude Vlamingen geweest. In deze betrekking was hij mede ijverig en ernstig werkzaam, tot hij den 8sten Augustus 1796 overleed. Hij was gehuwd met zekere jufvrouw Dijk, bij wie hij een kind verwekte, doch is als weduwnaar en kinderloos overleden. Hij bezat eene buitengewone schranderheid, een juist en doordringend oordeel, was deftig maar eenvoudig in den omgang, ook in zijne kleederdragt gehecht aan het oude en tegen alle wereldsgezindheid in omgang, sieraden, enz. Nog zweeft de naam van Wolter-oom in Overijssel op vele tongen, en van zeer veel goeds in hij de stichter geweest. Onder anderen rigtte hij eene algemeene armbus op, waaraan hij dadelijk eene belangrijke gift schonk, en welke nog bestaat, wordende daaruit des winters aan onderscheidene armen van alle gezindten onderstand verstrekt. Zijne welgelijkende beeltenis werd in zijne hooge jaren (in 1792) door T. Munnikhausen geschilderd, waarop Mr. Bartholomeus Willem Anna Elisa Sloet tot Oldhuis het volgende bijschrift vervaardigde: Wie burgerdeugd vereert en menschenmin te gader,
Aanschouw met eerbied 't beeld van dezen acht'bren Vader!
Zijn schrander, wikkend brein, schiep bronnen van bestaan;
Zijn voorbeeld spoorde staâg tot orde en ijver aan,
En daar hij verder zag, dan de eeuw, die hem zag leven,
Zal Wolter-oom nog lang op aller tongen zweven!
Zie B. Rusburg, Iets over W. en J. ten Cate, als oprigters der Fabrieken te Hengelo, in H.W. en B.F. Tydeman, Mnemosyne, D. XIII (III). bl. 251-277; Graaf van Hogendorp, Bijdragen v.d. Huish. van Staat, D. V. St. II. bl. 316-318 Overijsselsche Alm. voor Oudh. en Letteren 1837, 203 en 204; Aardrijksk. Woordenb. der Nederl., D. V. bl. 438; Blaupot ten Cate, | |
[pagina 237]
| |
Geschied. der Doopsgez. in Friesl., bl. 224; de zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Gron., Overijss. en Oost-Friesl., D. I. bl. 133-135, 137 noot. 160-162, D. II. bl. 159, 227. |
|