Koedijk het Kanaal over te gaan, zich tusschen Schoorl en Bergen in te werpen en alzoo de insluiting der Russen binnen het laatstgenoemde dorp te helpen voltooijen. Ook hielp hij met zijn bataillon, den 6den October daaraanvolgende, vóór dat de slag bij Castricum een aanvang nam, de Russen in de vlakte ten Oosten van dat dorp in ontzag houden, waardoor zij verhinderd werden hunne strijdmakkers in het dorp te hulp te komen.
Den 18den Julij 1803 tot Kolonel bevorderd diende hij als Bevelhebber van het 6e Regement Infanterie bij de divisie Du Monceau in Duitschland.
Tot Generaal-Majoor den 15den October 1806 benoemd, was hij daarna Commandant Supericur in het 3e Groot Militair Arrondissement, en diende in 1809 als Luitenant-Generaal bij de divisie van den Generaal Gratien bij Straalsund, tegen den Pruissischen Majoor Schill. Hij stelde zich, toen den storm bevolen werd, aan het hoofd van het 9e Regiment, tot den eersten aanval bestemd, en staande onder het bevel van den Kolonel L.J.X. Vezier. De verhakkingen werden vermeesterd; de gracht met weinig water voorzien, werd doorgetrokken en de borstwering beklommen. De ongeoefende en wankelmoedige bezetting van het ravelijn nam over de brug der hoofdgracht de vlugt naar de stad, op den voet gevolgd door de Hollanders, die te gelijk met de vlugtende door de poort binnendrongen, waar terstond het stratengevecht aanving. Carteret bevond zich steeds aan de spits der bestormers en drong een der eerste de stad binnen. Dáár, bijgestaan door zijne wakkere Adjudanten, de Luitenants Berg en J.L.J.H. de Stuers, en moedig ondersteund door zijnen vriend en wapenbroeder den Luitenant-Kolonel Justinus Verhorst, wees hij aan de kolom, welke door de hoofdstraat voorwaarts trok, den weg naar de markt, toen hij, aan den ingang eener zijstraat, door een pistoolschot in den rug en dadelijk daarop door eenen sabelhouw van eenen voorbij rennenden hussaar in het hoofd getroffen, dood nederzeeg. Volgens de Duitsche berigten, zou Carteret door de hand van Schill zelve nedergehouwen zijn, doch dit is door de Hollandsche rapporten niet bevestigd.
Zie Lodewijk Napoleon, Geschiedk. Gedenkst., D. II. bl. 382.; Bosscha, Nederl. Heldendaden te Land, D. III. bl. 203, 204. 207, 222, 269, 270 en 273, uit medegedeelde berigten aangevuld.