Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
zuiten; ook was Frans tot bereiking van dat doel, reeds eenigzins gevorderd in de kennis der geleerde talen; daar hij echter meer genegen was tot de beoefening van de teeken- en schilderkunst, dan om zijne kruin te doen scheeren, hing hij de kap om den tuin, en oefende zich met zoodanige vlijt en warmen ijver in de kunst, dat hij binnen kort ongemeene vorderingen maakte, en Hofschilder werd van Prins Willem Frederik, Stadhouder van Friesland. Na het overlijden van dien Vorst, hetwelk voorviel den 25sten October 1664, bragt hij diens prachtige lijkstatie in prent; uit die prentkunst is ligt te zien, dat hij geen onbekwaam meester was. Hij schilderde ook fraaije boerengezelschappen, in de manier van Teniers, die thans nog bij de liefhebbers geacht zijn; en verbleef nog eenige tijd in dienst van de Prinses weduwe Albertina; doch eenige tijd daarna, zette hij zich te Amsterdam neder, alwaar hij in het jaar 1669 overleed.
Zie van Gool, Nieuwe schoub. der Nederl. Kunsts, D. I. bl. 64 en 65; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Immerzeel, Levens en Werken der Kunsts; Wonder, Alphab. Lijst van Kunstschilders. |
|