Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
te Brummen den 17den November 1781, trad in de krijgsdienst in het jaar 1796 als Kadet bij het tweede regement kavalerie. Den 14den Augustus 1799 bevorderd tot Luitenant bij het Eerste Bataillon jagers, werd hij in den slag bij Bergen, den 19den September van dat jaar door de Engelschen gevangen genomen. Ten gevolge van den vrede van Amiens in 1802, uit krijgsgevangenschap ontslagen, zag hij zich den 14den Junij 1803 bevorderd tot Kapitein bij den Generalen staf, en geplaatst bij het departement van oorlog. In Maart 1806 benoemd tot Majoor en Adjoint, en den 23sten October van dat zelfde jaar tot Luitenant-Kolonel Adjoint bij dien staf, woonde hij in die beide betrekkingen de veldtogten van 1806-1808 in Duitschland, en in 1809 in Zeeland bij. Na de inlijving van ons Vaderland in het Fransche Keizerrijk als Luitenant-Kolonel bij den Generalen staf geplaatst, nam hij in 1811 en 1812 deel aan den veldtogt in Spanje, en onderscheidde zich onder anderen in den slag bij Sarquessa, den 11den Januarij 1812, en in dien bij Trafalja, den 17den December des zelfden jaars. In 1813 tot plaatselijken Kommandant van de vesting Pampeluna aangesteld, zag hij toen zij door de Engelschen belegerd werd, zich genoodzaakt, haar den 1sten November 1813, bij capitulatie, aan den vijand over te geven. Na de herstelling van Nederlands onaf hankelijkheid, in het Vaderland teruggekeerd, werd hij den 27sten Maart 1814 aangesteld tot Kolonel bij het 3e Bataljon Jagers, en had het bevel over de Nederlandsche troepen, welke Delfzijl en Koevorden blokkeerden. Den 21sten April 1815 bevorderd tot Generaal-Majoor, werd hij Provinciaal Kommandant eerst van Luxemburg, daarna van Namen, vervolgens van Antwerpen, en eindelijk in 1825 van Utrecht, in welke betrekking hij bleef, tot dat hem, den 8sten October 1830, het opperbevel over de vesting Bergen-op-Zoom werd opgedragen. Den 29sten Julij 1831 tot Luitenant-Generaal bevorderd, werd hij in 1839 met het opperbevel over Maastricht en het Hertogdom Limburg belast, waar hij bleef, tot dat hij den 1sten Januarij 1841 werd gepensioneerd. Hij overleed den 23sten Mei 1854 te Maastricht, was gehuwd met Wilhelmina Margaretha Constantia Carolina Copes van Hasselt, en liet na eene dochter en twee zoons: Robert Jasper Godert, Baron van der Capellen, thans Kapitein-Administrateur van kleeding en wapening, en W.F. Baron van der Capellen, thans Eerste Luitenant bij de kavallerie. Van der Capellen was Kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Militaire Willemsorde 3o klasse en Ridder der orde van Maximiliaan Joseph van Beijeren, terwijl hij voor vroeger bewezene diensten in Fransche dienst, in 1844, tot Officier van het Legioen van Eer werd benoemd. Zijn portret bestaat in steendruk door George Gillis Haanen in gr. 4o. | |
[pagina 171]
| |
Zie Kok, Vaderl. Woordenb. D. IX. bl. 143; Bosscha Nederl. Heldend. te Land D. II. Bijl. bl. 3, uit partikuliere berigten aangevuld. |
|