der de regering der Hertogen van Gelder en Graven van Zutphen voorstanders van de regten des Vaderlands geweest waren. De leer der Hervormden omhelsd hebbende, trachtte hij den voortgang daarvan, zoo veel in hem was, alom in het graafschap te bevorderen, en tevens de onderdrukking van vrijheid en privilegiën onder den Spaanschen Koning, tegen te gaan, zonder zich, door wat het ook zij, daarvan te doen afschrikken. Hij onderteekende ook de acte, waarbij de Ridderschap van Zutphen de Pacificatie van Gent aannam; alsmede deed hij, met behulp van eenige weinigen uit de Ridderschap, de Unie van Utrecht aannemen en de Hervormde Godsdienst openlijk begunstigen. Van meest alle zijne amblgenooten in den Raad, die uit vrees van de Spanjaarden gevlugt waren, zich verlaten ziende, nam hij eenige tijd de regering alleen waar, en stelde toen op alles orde, zelfs zag hij zich genoodzaakt, op den gewonen dag van keure, nieuwe Schepenen te kiezen, waartoe hij de oudste en voornaamste burgers van de Hervormde Godsdienst nam. Ook bragt hij de burgereompagniën onder een hoofd, en nam, tot verzekering der stad, krijgsvolk daar binnen. Hij stierf den 26sten October 1582.
Door zijne verrigtingen was hij zeer gchaat bij de Spanjaarden; toen deze in 1583 meester wierden van Zutphen, stond het op het punt, of zijn lijk zou opgegraven zijn geweest, en daar aan blijken van haat getoond; het kwam daar evenwel niet toe, maar zijne goederen werden verbeurd verklaard en deerlijk geplunderd. Hij was eerst gehuwd met Judith Slindewater, die hem twee zoons en vier dochters schonk, daarna met Anna van Karpenheim, weduwe van Hendrik Padevort, bij wie hij geene kinderen verwekte. Zijne zonen waren Gerlach van der Capellen, die volgt:: en Arnt van der Capellen, die in 1582, te Zwolle studerende, verdronk.
Zie Bondam, Verzamel. van onuilgegeven stukken D. I. bl. 96; Kok Vaderl. Woodenb. D. IX. bl. 112-114; Scheltema, Staatk. Nederland.