Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Gerlach van der Capellen]CAPELLEN (Gerlach van der), tweede zoon van Johannes van der Capellen, Schepen te Wezel, en van Cunegunda van Egeren, was de eerste van zijn geslachtGa naar voetnoot(1), die | |
[pagina 134]
| |
zich in de Nederlanden, en wel te Zutphen vestigde. Toen hij derwaarts vertrok, ‘is hem door zijne naastbestaanden tot eene gedagtenis medegegeven eene Zilveren vergulde Capelle tot eenen drinkbeker, waarvan die kappe was het deksel, wesende geschruift vier Leeuwkens op eenen hoogen Silveren Vergulden voet: die welke van die tijd aff, altijd gebleven is en moeste blijven, bij den jongste Soene van die zelfde Linie gesproten.’ Deze beker is echter, in het jaar 1572, toen de Spanjaarden Zutphen innamen, zoek geraakt. Gerlach van der Capellen was in 1373 Schepen van Zutphen, en werd in 1378 door Wilem Hertog van Gulik en Gelder beleend met Swavink, met alle zijne toebehooren, gelegen in de buurschap Rijsselt. Ook bezat hij onderscheidene goederen in het Kleefsche ter leen, van en in gemeenschap met zijne broederen, welke op zijnen zoon Johan van der Capellen overgegaan en vervolgens bij zijne nakomelingen, naar het gebruik van jongere zonen, van hunne oudere neven zijn ter leen bezeten. Capellen overleed in 1372, en was gehuwd met N. van der Marsche uit een edel en oud geslacht, waarvan het Huis de Marsch bij Zutphen, het stamhuis was. Hij verwekte bij haar twee zonen, Johan van der Capellen die volgt, en Gerrit van der Capellen, kinderloos overleden. Het wapen van zijn geslacht was een veld van azuur, met een zilver geankerd kruis en boven den regterarm van het kruis eene kapel van goud, op den helm eene vlugt of griffioen met uitgespreide vleugels. Zie Kok, Vaderl Woovdenb., D. ix. bl. 61, 89 en 90. |
|