Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Petrus Camper]CAMPER (Petrus), zoon van den voorgaande, geboren te Leiden den 11den Mei 1722, gaf reeds in zijne teedere jeugd blijken van buitengewone werkzaamheid, handigheid, weetlust en vlug begrip. Zijn vader, geholpen door den raad van den uitmuntenden Hermannus Boerhaave, verzuimde niets om deze eigenschappen verder te ontwikkelen en aan te wakkeren. Hij liet hem de voornaamste talen, inzonderheid de Latijnsche, leeren, en deed hem de tusschenuren besteden aan het rekenen, de bouw- en doorzigtkunde, het draaijen, timmeren, en soortgelijke handwerken, welke hem naderhand van zooveel dienst zijn geweest in het uitoefenen der ontleed- en heelkunde. Te zelfder tijd gaf Wilhelmus la Bordus hem onderrigt in de eerste beginselen der wiskunde; terwijl hij van den Ridder Karel de Moor en diens zoon, mede Karel genaamd, in het teekenen werd onderwezen, waarin hij weldra zulke vorderingen maakte, dat hij, naauwelijks 16 jaren oud zijnde, in olieverw begon te schilderen. Aan de Hoogeschool gekomen, oefende hij zich eerst in de natuurkunde onder Pieter van Musschenbroek en Willem Jacob 's Gravesande, en verkoos vervolgens de geneeskunde tot zijne hoofdstudie, waarin hij het onderwijs genoot van Heironymus David Gaubius, Adrianus van Royen en Bernard Siegfried Albinus, terwijl hij zich in de verloskunde oefende onder het opzigt van den ervarenen Trioen. In het jaar 1746 werd hij, na het openlijk verdedigen van twee verhandelingen, een over het zienGa naar voetnoot(1) en een over eenige gedeelten van het oogGa naar voetnoot(2), op den zelfden dag tot Doctor in de wijsbegeerte en in de geneeskunde bevorderd. Hij had eene groote lust tot reizen, maar zijne hoog bejaarde ouders konden niet | |
[pagina 67]
| |
besluiten zich van hem te scheiden, weshalve hij dan ook eerst, na hen in 1748 verloren te hebben, zich naar Engeland begaf, waar hij met Richard Mead, James Parsons, John Pringle, Samuel Sharp, William Smellie en anderen in betrekking kwam. Te Oxford ging hij James Bradley en te Cambridge Robert Smith en Walker hooren. Op het vasteland teruggekeerd, trad hij te Parijs in kennis met de voornaamste geleerden even als in Vlaanderen, Duitschland, Zwitserland en Pruissen, welke landen hij vervolgens bezocht. Terwijl hij nog op reis was, werd hij beroepen tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte, genees- en heelkunde te Franeker. Door eene zware ziekte overvallen, aanvaardde hij dien post eerst in het voorjaar van 1750, met eene openlijke redevoering over de beste wereldGa naar voetnoot(1). In 1755 tot Hoogleeraar in de heel- en ontleedkunde aan het Athenaeum te Amsterdam benoemd, verliet hij Franekers Hoogeschool, welke in bloei door hem zeer was toegenomen. Hij aanvaardde zijnen post te Amsterdam met eene plegtige redevoering over het nut der Ontleedkunde in alle wetenschappenGa naar voetnoot(2). Drie jaren later werd hij buitendien tot Hoogleeraar in de geneeskunde aangesteld, en toen handelde hij over de Zekerheid in de GeneeskunstGa naar voetnoot(3). Bijzondere redenen deden Camper in 1761 voor het hoogleeraarschap bedanken, en zich op een buitengoed bij Franeker, Klein-Lankum genaamd, vestigen. Hij behield nogthans den titel van Professor Honorarius te Amsterdam. Nu had hij overvloedig tijd, om zich geheel aan de beoefening zijner geliefkoosde wetenschappen toe te wijden. Ook gaven hem de staatsvergaderingen van Friesland, welke hij, als volmagt uit Idaarderadeel, bijwoonde, eenige bezigheid. Slechts twee jaren intusschen duurde dit afgezonderd leven, want Camper werd in het jaar 1763 tot Hoogleeraar in de genees-, heel-, ontleed- en kruidkunde te Groningen beroepen. Kort na zijne aankomst aldaar, tot Stads-Physicus benoemd, hield hij in het volgende jaar zijne plegtige inwijdings-redevoering: over de verwonderlijke overeenkomst tusschen de Plantgewassen en DierenGa naar voetnoot(4) en eene openlijke voorlezing over het Mank gaanGa naar voetnoot(5). Weinig tijds daarna hield hij, als aftredend Rector Magnificus, eene redevoering over het GedaanteschoonGa naar voetnoot(6); een belangrijk stuk, hetwelk hij, eenige jaren later, in de Teekenakademie te Amsterdam nogmaals en meer uitgebreid behandelde, en daarbij betoogde ‘dat er in de natuur geen stel- | |
[pagina 68]
| |
lig schoon gevonden wordt, maar dat het afhangt van eene onderlinge overeenstemming, gegrond op het gezag van eenige weinigen.’ Slechts tien jaren mogt de Groninger Akademie zich in het bezit van Camper verheugen, daar het verlangen zijner gade en de begeerte, om zelf meer voor de opvoeding zijner zonen te waken, hem voor het hoogleeraarschap deden bedanken, waarna hij zich naar Franeker begaf. Nu had hij weder meer tijd tot het schrijven en uitgeven van verschillende werken, alsmede om zijne, te voren reeds gemaakte, waarnemingen aan geleerde maatschappijen mede te deelen. Doch niet alleen als Geleerde, maar ook als Staatkundige was Camper tot nut van het algemeen werkzaam. Sedert het nederleggen van het hoogleeraarsambt kreeg hij weder zitting in de Staten vergadering van Friesland en bekleedde als Lid van Staat op onderscheidene tijden verschillende ambten en commissiën. In 1787 nam hij zitting in de Raad van State en hield dus ook zijn verblijf te 's Gravenhage. Gedurende de burgertwisten in die dagen hield hij, grootendeels uit dankbaarheid, de zijde des Stadhouders, zonder evenwel alles goed te keuren wat door diens aanhangers verrigt werd; zelfs bedroefde hem zeer de handelwijze dier partij na de omwenteling van 1787. Camper overleed te 's Gravenhage den 7den April 1789. In 1756 was hij gehuwd met Johanna Bourboom, weduwe van J. Vosma, bij wie hij drie zonen verwekte. De oudste was Adriaan Gilles Camper, die volgt. Petrus Camper heeft de volgende werken uitgegeven: Demonstrationum anatomico-pathologicarum libri duo, Amst. 1759-1762, 2 vol. fol. Verhandeling over de oorzaken der Breuken, in eerstgeboren kinderen, 1759, welke hij aan de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem aanbood en in hare werken geplaatst is, en op nieuw is uitgegeven Amst. 1800 8o. Vervolg van gemelde Verhandeling, 1762. Ontleedkundige beschrijving van het gehoor der gekieuwde Visschen 1762. Dissertatio de Callo ossium, door hem aan de Koninklijke Akademie van Edimburg gezonden. Lessen over de sterfte van het Rundvee. Leeuw. 1769. 8o. Aanmerkingen over de Inenting der Kinderziekte, Amst. 1770, 8o., welke in 1772 te Leipzig, in het Hoogduitsch vertaald, werd uitgegeven. De optimo methodo Insitionis Varîolarum, Amst. 1774, cum fig. 8o. waarmede hij bij de Koninklijke Akademie te Toulouse eenen gouden penning behaalde. Verhandeling over den aart en genezing der Longziekte, waarvoor hem door de Koninklijke Akademie te Lyon de eerste prijs werd toegezonden. Gerechtelijke en ontleedkundige Verhandeling over de teekenen | |
[pagina 69]
| |
van leven en dood in nieuwgeboren kinderen, Leeuw. 1774, 8o. toegekend. Gedachten over de misdaad van Kindermoord en eene gemakkelijke wijze om vondelinghuizen in te voeren, Leeuw. 1774. Gedachten over de oorzaken van kindermoord en van zelfmoord, waarbij twee proeven over de inblazing van lucht, in de longen van kinderen, welke dood ter wereld zijn gekomen, Leeuw. 1774. Epistola ad Albinum, L.B. cum fig. 4o. Sur l'organe de l'ouie des Poissons, welke verhandeling hij aan de Koninklijke Akademie te Parijs toezond, en door deze, in 1774, in het zevende deel der Mémoires de Mathématiques et de Physique is opgenomen. Brief aan D. van Gesscher, over het nut van de doorsnede der schaambeenderen in moeijelijke verlossingen, waarbij gevoegd zijn Oordeelkundige Aanmerkingen over den Commentarius van van Swieten, over de kinderziekte, 1774. Aanmerkingen over de moeijelijke Verlossingen, door geklemde hoofden veroorzaakt, en het gebruik van de Roonhuisiaansche hefboom om dezelve te bevorderen, welke hij in 1774 aan de Akademie te Lyon mededeelde. Verhandeling over het zamenstel en den ingang der lucht in de groote beenderen der vogelen. Verhandeling over het gezang der mannetjes Kikvorschen. Verhandeling over het toestellen van Breukbanden, welke drie laatste hij aan het Bataafsche Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte zond. Brief over het steensnijden in twee reizen, medegedeeld in de Vaderlandsche Letteroefeningen, 1777. Brief aan den Hoog Gel. Heer Karel George Grave van Wassenaar Twickel, behelzende een betoog van de onbestaanbaarheid en te groote kostbaarheid der vak- en steenwerken aan de Vijfdeels Dyken in Friesland, Amst. 1777. 8o. Over het schijnbaar groot getal Gestorvenen te Harlingen in den Jaare 1779, medegedeeld in de Algem. Vaderl. Letteroef. D. IV. St. II. bl. 222. Vertoog over de kenteekenen van verschillende natiën, en de manier om dezelve, zoo als ook de troniën van verschillenden ouderdom en het schoone der antieken met zekerheid te tekenen; in het Fransch vertaald onder den titel: Dissertation physique sur les différences réelles, que présentent les traits du visage ches les hommes et sur le beau, que caracterise les statues antiques, traduite par M.D.B. Quatremère D'Isjonval, Utr. 1791, 4o. Verhandeling over de beste en minst kostbare wijze om Breukbanden te bereiden, en over eenige proeven, om het staal, tot deze banden dienende, op de voordeeligste wijze te harden, welke beide laatste hij in de Koninklijke Akademie der Wetenschappen te Parijs voorlas. | |
[pagina 70]
| |
Voorlezing over de ontdekkingen van klieren aan den binnenkant van het borstbeen, en de tekenen om onherstelbaren borstkanker uit derzelver aandoeningen af te leiden, door hem in de Koninklijke Akademie der Heelkunde te Parijs gehouden. Verhandeling over den aart der Veepest, en de voordeelen der Inënting, welke hij in het Koninklijk Genootschap van Geneeskunde te Parijs voorlas. Verhandelingen van Hippocrates, Celsus en Paulus Aegineta over de Pijpzweren en uitzakkingen van den Aars, vertaald en met Aanmerkingen vermeerderd, Amsterd. 1778. 8o. Kort begrip wegens de ontleding van verscheidene Orang-Outangs, Amst. 1778. 8o. Recueil van stukken tot de Vijfdeelen dyken in Friesland, betrekkelijk. Franeker, 1779. 8o. Natuurkundige verhandelingen over den Orang-Outang en eenige andere Aapsoorten. Over den dubbelhoornige Rhinoceros en over het Rendier, Amst. 1779, met pl. 4o. Verhandeling over het spraaktuig van den Orang Outang en andere aapsoorten, welke hij aan de Koninklijke Akademie te Londen toezond. Mengelstoffen over de steengroeijingen en derzelver heelwijze, Amst 1782, met pl. 8. Dissertatio de fractura platellae et olecrani, waarvan hij in 1788 eene tweede uitgave bewerkte, welke zijn zoon Adriaan Gilles Camper na zijne dood, in 1789, te 's Gravenhage heeft in het licht gegeven, terwijl daarvan mede eene Nederduitsche vertaling het licht zag onder den titel: Verhandeling over de breuken van de knieschijf en van den top des elleboogs 1788. Verhandeling over den waren aart der kankerwording, en het onfeilbaar teken van onherstelbare Borstkanker, medegedeeld in het Genees- Natuur- en Huishoudkundig Cabinet. Over een gebroken en herstelden Neus, Amst. 8o. Verhandeling over den besten schoen, in 1781 medegedeeld in het Genees- Natuur- en Huishoudkundig Cabinet, en later door Camper zelven op eigen kosten in de Fransche taal uitgegeven onder den titel: Dissertation sur la meilleure forme des Souliers, 1781, en ook in het Latijn vertaald onder den titel: De Calceo optimo. Brief aan den Heer Hussem, over de oorzaken van het mank gaan der kinderen, en eene nieuwe kunstbewerking om hetzelve voor te komen, gevolgd door waarnemingen over den groei der stenen in de pisblaas, en over het steensnijden in twee reizen, volgens de leer van Franco. Verhandeling over de redenen, waarom de Mensch meer dan eenig ander Dier, aan ziekten en gebreken onderhevig is, 1783, | |
[pagina 71]
| |
zijnde een antwoord op eene vraag, door het Bataafsch genootschap te Rotterdam opgegeven. Verhandeling over de Beenderen der onbekende Visschen, welke in de St. Pietersberg bij Maastricht gevonden worden, in 1786 aan de Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen te Londen opgedragen, en gedrukt in de Philosophical Transactions, Vol. LXXVI. Beschrijving van den Dugon en van den Hagedis met drie poten, uitgegeven in de Vaderlandsche Letteroefeningen, 1786. Oordeelkundige aanmerkingen over de wijze van rangschikken der Visschen, naar de wijze van Linnaeus, en eenen Brief over de ongerijmdheid des gewaanden Eenhoorns, in 1786 door hem aan het Geselschaft der Naturforschende Freunde te Berlijn gezonden. Brief aan Blumenbach over de jongen van de Rana Pipa, geplaatst in de comment. societ. Reg. Göttingensis. Verhandelingen over de gedolvene beenderen van onbekende of zeldzame dieren, welke hij in 1787 aan de akademie van Petersburg zond. Ook heeft hij de in 1759 te Amsterdam gedrukte Nederduitsche uitgave van Mauriceau over de ziekten en gebreken der zwangere vrouwen, met keurige aanmerkingen verrijkt, en genoegzaam alle Geneeskundige en andere artikelen, welke tot die wetenschap betrekking hebben, in den in 1778 uitgekomen nieuwen druk van Chomels Huishoudkundig Woordenboek bezorgd. Na Campers dood zijn nog van hem in het licht gekomen: Natuurkundige verhandeling over de verscheidenheid der gedaante en gelaatstrekken, naar de onderscheidene werelddeelen, en den verschillenden ouderdom der menschen enz., Amst. 1789, met pl. 4o. Ook in het Fransch uitgegeven, met eene vertaling van de Verhandeling over den besten Schoen, onder den titel: Dissertation sur les variétés naturelles, qui caractérisent la physionomie des hommes des divers climats et des divers âges etc. Suivie de Réflexions sur la beauté, particulièrement sur celle de la tête, avec une Dissertation sur la meilleure forme des Souliers, le tout traduit par Jansen, 1789. 4o. Redevoering over de wijze, om onze hartstogten op onze wezens te verbeelden, over de overeenkomst tusschen de viervoetige dieren, vogelen, visschen en den mensch en over het gedaanteschoon, Amst 1792, met pl. en portr. groot 4o. Ook in het Fransch onder den titel: Discours sur les moyens de représenter les diverses passions, qui se manifestent sur le visage; sur l'étonnante conformité, qui existe entre les quadrupèdes et les hommes, traduit par M.D.B. Quatremère d'Isjonval, Utr. 1792, 4o. Verhandeling over het natuurlijk verschil der wezenstrekken in menschen enz. Amst. 1791 met pl. 4o., hetwelk ook in het Fransch verscheen. | |
[pagina 72]
| |
Verhandeling over het bestuur der kinderen Amst. 1800 8o. Dissertationes decem, quibus, ab illustris Europae. Academiis palma adjudicata Ling. 1798 vol. I 8o, zijnde eene verzameling van onderscheidene verhandelingen van Camper, van welke eenige zeer zeldzaam waren geworden. Zijne veel omvattende geleerdheid, zoo door zijne werken als door zijne reizen naar Engeland, Frankrijk, Zwitserland en Duitschland wijd en zijd vermaard, deden onderscheidene binnen- en buitenlandsche geleerde genootschappen wedijveren om Camper onder hunne leden te tellen. Zoo werd hij in 1761 lid van de Hollandsche-Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem; in 1765 lid van de Koninklijke Akademie te Edemburg; in 1768 van de Koninklijke Akademie te Parijs en honnorair lid van de Teekenakademie te Amsterdam; in 1772 van het Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam en van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen; in 1778 van de Koninklijke Akademie der Wetenschappen en inschriften te Toulouse en van de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam; in het volgend jaar werd hem door de Hoogeschool te Gottingen, in zijne tegenwoordigheid, het lidmaatschap aangeboden; en, evenals aan zijne groote voorganger Hermannus Boerhaave, werd hem, hetgeen slechts aan acht buitenlandsche geleerden ten deel viel, in 1785 die zelfde titel geschonken door de Koninklijke Akademie te Parijs, welke hem reeds in 1772 tot haren correspondent had benoemd; ook was hij een tijdlang secretaris van het, door hem in 1765 te Groningen opgerigt, Genootschap tot het doen van proeven ter bevordering en verbetering van den Landbouw. Hij was dan ook geen onbedrijvig lid dier geleerde inrigtingen; want behalve de hiervoor reeds opgenoemde verhandelingen, die hij, hetzij in die vereenigingen voorlas of er aan opzond, beantwoordde hij menige door haar uitgeschrevene prijsvraag met den besten uitslag. Zoo zag hij zijne verhandeling over de opvoeding der kinderen in 1761 bij de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem met zilver bekroond; van 1772 tot 1781 toe verwierf hij voor elk jaar eene gouden eerpenning: bij de Koninklijke Akademie te Toulouse, over de beste wijze om de kinderziekte in te enten; bij de Koninklijke Akademie der Heelkunde te Parijs vijfmalen: in 1774 over de nadeelige gevolgen van het misbruik der plaasters en zalven in de heelkunde, en de aanwijzing eener verbeterde behandeling van zwerende wonden; in 1776 over den invloed der verschillende luchtgesteldheden op de heelkunde, en het middel om dezelve in de behandeling van wonden en ziekten te verbeteren; in 1781 eenen op de vraag: Welke zijn de uitwerkingen van den Slaap en het Waken, en in welke gevallen moet men er het nut van betrachten in de genezing der ziekten, die tot de heelkunst behooren? Een ander op de vraag: Welk eenen invloed kan het | |
[pagina 73]
| |
beletsel der verschillende uitvloeisels en uitwerpsels van ons ligchaam hebben, op de ziekten die tot de heelkunst behooren, en welke zijn de gebruikelijke genezingsregels tot dit onderwerp betrekkelijk? En een derde: Over den aart, oorzaak en behandeling van den waterzucht, en voornamelijk het bepalen van zulke tekenen, die eene naauwkeurige aanwijzing doen van de verschillende soorten van geneesmiddelen, die tot ieder geval in het bijzonder, en voor de verschillende soorten van waterzucht het meest dienstig zijn; bij het Geselschaft der Naturforschende Freunde te Berlijn in 1777; over de voorname oorzaak der besemettelijke ziekte onder het rundvee en in 1779 bij de Koninklijke Akademie te Dijon op de vraag: welke is de hoedanigheid en aart van een Specifiek Geneesmiddel, en welke is de ware werkingskracht van dezulke, die de ondervinding reeds bevestigd heeft, en op welke methode worden dezelve gelukkigst toegediend? en eindelijk, welke zijn de ziekten, in welke het als nog aan specifieke middelen ontbreekt? Camper was een der geleerdste en diepdenkendste Genees- en Ontleedkundigen der vorige eeuw, die onderscheidene ontdekkingen in zijn vak gedaan heeft. Zoo ontdekte hij in 1761 de werktuigen van het gehoor bij gekieuwde visschen; maar onder zijne ontdekkingen verdient vooral opmerking die van den ingang der lucht in de holle beenderen der vleugelen, dijen en zelfs tot in de halswervelen en het geheele geraamte der vogelen, die hij in 1771 te Groningen deed en welke de beroemde John Hunter zich in 1774 toeeigende. Camper heeft het eerst bewezen, dat de aap, welke de oude ontleedkundigen beschreven hebben, tot de Ourang Outangs behoorde, dewijl deze de eenige zijn, welke bij het hoofd der luchtpijp eenen dubbelen zak hebben, ieder door eene afzonderlijke opening er mede gemeenschap hebbende. Ook heeft hij het eerst opgemerkt, dat de kromming van den urether bij kinderen grooter is dan bij volwassenen. Zijne verhandelingen over het steensnijden, over de schaambeensnede, en over de inenting der kinderpokken hebben een nieuw licht over die onderwerpen verspreid. Hij heeft zich bijzonder op de vergelijkende beenkunde toegelegd, en hij veronderstelde, zooals later dit door Cuvier bewezen is, dat er werkelijk dieren bestaan hebben, waarvan de soort is verloren gegaan, zoo als de manmouth enz. Ondertusschen kent men Camper slechts ten deele, indien men hem naar zijne verdiensten in de onderscheidene takken der geneeskunde beoordeelt: want hij bezat tevens zeer vele kennis van het schoone, en een goed talent voor schoone kunsten, hetwelk hij steeds trachtte uit te breiden. Hij teekende ongemeen vaardig met de pen, schilderde in olieverw, boetseerde en verstond de behandeling van den beitel. Uit neiging, en uit hoofde van zijn talent, zich met de beoefening der fraaije kunsten onledig houdende, moesten zijne naauwkeurige en scherpe waarne- | |
[pagina 74]
| |
mingen, als Ontleedkundige, op deze natuurlijk invloed hebben; terwijl inzonderheid de beschouwing der beeldende kunst, door de vereeniging dezer beide werkzaamheden, in zulk een man aanmerkelijk moest winnen. Camper had eene bijzondere geschiktheid voor de vreemde talen. Hij sprak met zeer veel vaardigheid het Latijn, Fransch, Engelsch en Hoogduitsch. De Italiaansche taal was hem zoo eigen, dat hij alle boeken met vrucht kon lezen, buitendien had hij geen geringe vorderingen in de Grieksche taal gemaakt. Zijne afbeelding, gegraveerd door Reinier Vinkeles, komt voor in de Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar Dl. XIX bl. 10 en in de Chalmot, Biogr. Woordenb.; gegraveerd door Jacob Ernst Marcus, treft men het aan in van Eynden en van der Willigen, Ges. der Vaderl. schilderk. Dl. II. plaat B en in steendruk in de Friesche Volks Alm. 1845. In de St. Pieterskerk te Leiden werd hem een marmer gedenkteeken opgerigt. In 1820 werd het schoone Museum van Natuurlijke Historie en Vergelijkende Ontleedkunde, oorspronkelijk door Camper aangelegd en door diens zoon Adriaan Gilles Camper aanmerkelijk uitgebreid en beschreven, door koning Willem I, voor rekening van het Rijk, aangekocht en ten dienste van het onderwijs, aan de Hoogeschool te Groningen vereerd. Reeds in 1782 schreef over hem Mr. J.H. Swildens, zijn Brieven aan P. Camper, volmagt ten landsdage; en kort na zijne dood verscheen in 1792, zijn: Lebengeschichte, uebersetzt von J.B. Keup, Stendel 8o, waarschijnlijk gevolgd naar het Nederduitsch geschrift van zijnen zoon, hieronder aaangehaald.
Zie Vriemoet Athen. Frisiac. pag. 866; Saxe, Onomast. Liter. Pars VII. pag. 109; Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. II. bl 229 noot, D. V. bl. 98, D. VII. bl. 385, D. XV. bl. 226-229, XIX. bl. 9, 10. 336; van Abcoude en Arrenberg, Naamreg.; van Nederd. Boeken; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 332; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; C. van der Aa, Leven van Willem V. D. IV. bl. 214; Baur, Levens. van gedenkw. Mannen en Vrouwen, D. I. bl. 262-298; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. II. bl. 161-174; Gallerie Histor. des Contemp.; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst en Wetens.; Algem. Konst en Letterbode 1820, D. II. bl. 115; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl 338-341, D. III. 192; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. I. bl. 40 en 41, A 100; Biogr. Nation.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; van Lennep, Illustr. Amstel. Athen. Memor., pag. 201, 256 et 257; (de Jong) Alphab. Naaml. van Boeken; Immerzeel, Leven en Werken der Kunsts.; Biogr. Univers.; Bouman, Geschied. der Gelders. Hooges., bl. 367; Friesche Volks-Alm. 1845, bl. 59-78; Navorscher, D. III. bl. 322, D. IV. bl. 164, D. V. bl. 2 en 3. |
|