[Sijbrand van Cammingha]
CAMMINGHA (Sijbrand van), een zoon van Frans van Cammingha en van Fedt Stenstera, was wars van alle dwingelandij en doordrongen van het regt van den vrijen Fries, zoodat hij niet rustte, voor dat hij, door eigen aandringen en dat van eenigen zijner vrienden, den door Caspar Robles, Heer van Billy, onschuldig gevangen gezetten Ulbe van Aylva uit den kerker had verlost. Een voorstander van de Unie van Utrecht, leverde hij met vele anderen een verzoekschrift tot aanneming daarvan bij den Stadhouder George van Lalain, Graaf van Rennenberg, in. In Maart 1578 onderteekende hij mede de procuratie en commissie voor de gelastigden tot de ratificatie van die Unic, in welk stuk hij, zoowel als eenigen zijner ambtgenooten, den titel voert van Koninklijke Majesteits Grietman, zijnde hij Grietman van Leeuwarderadeel. Twee jaren daarna was hij Mede-Gedeputeerde Staat van Friesland, en teekende als zoodanig het request aan Rennenberg, die reeds sedert eenige tijd bij de Staten in wantrouwen geraakt was, om Duco van Martena tot Drossaard van harlingen en Rienck van Cammingha tot Monsterheer aan te stellen.
Toen in het begin van 1583 noodig geoordeeld werd, de ingezetenen van het platte land te wapenen, ten einde eenen inval des vijands te voorkomen, werd hij, den 24sten Januarij, door den Graaf van Merode, Luitenant-Gouverneur van den Prins van Oranje in Friesland, aangesteld tot Kolonel over het krijgsvolk van Oostergoo, met last, om het te Rauwerd bijeen te doen komen. Gedurende zijne menigvuldige afwezigheid als Krijgsoverste en Gedeputeerde, nam Johannes Hotses, als Substituut, de zaken der Grietenij waar. Hij is gestorven in 1597, en was gehuwd met Trijn (Catharina) van Donia, bij wie hij eenen zoon, Frans van Cammingha, en eene dochter verwekt had.
Zie Schotanus, Histor. van Friesland. bl. 827 en 828; Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm. bl. 26-28.