[Jacob Camerling]
CAMERLING (Jacob), vermoedelijk een zoon van den voorgaande, werd in 1598 bij de klimmende jaren van Mr. Pieter van der Meer aan dezen als Pensionaris van Delft toegevoegd. Hij volgde de begrippen van Prins Maurits, werd in 1620, met Jacob van Wijngaarden, Heer van Benthuizen, Albert Sonk, Albert Bruynink, Jakob Schotte en Jonkheer Frederik van Ferwou tot Martenahuis, in plegtig gezantschap naar Engeland gezonden, en zag zich in 1636 tot Curator der hoogeschool te Leyden aangesteld, welke waardigheid hij behield tot zijn overlijden den 2den Maart 1653.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. X. bl. 426; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 546; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges. D. II. T. en B. bl. 14.