Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Albertus van Calcar]CALCAR (Albertus van), geboren in 1800 te Deventer, gaf reeds vroeg blijken van eenen uitstekenden aanleg vooral voor de natuurlijke historie en geneeskunde. Eerst aan het Athenaeum zijner geboortestad zich in de letteren geoefend hebbende, bleef hij zich verder met ijver op de natuurkunde en andere tot zijn vak voorbereidende wetenschappen toeleggen en genoot daar bij het onderwijs van den kundigen Hoogleeraar Jakob Nieuwenhuis. Van Deventer naar de Leidsche hoogeschool overgegaan, voer hij gelukkig voort met de Natuurlijke wijsbegeerte te beoefenen en bekwaamde zich met vlijt in de Geneeskunde, zijn hoofdvak. Na het overlijden van den Hoogleeraar Sebaldus Justinus Brugmane hechtte hij zich het meest aan diens ambtgenoot Josephus-Chrysostomus Bernardus Bernard, die hem hoogschatte; en onder wiens leiding hij, zonder zich aan schoonschijnende leerstelsels aanstonds te vergapen, den vasten weg volgde door Boerhaave ingeslagen. In 1822 behaalde hij het ecregoud op de prijsvraag over de ziekte verplaatsing (metastasis) door de Utrechtsche Hoogeschool uitgeschreven. Overigens achterhoudend met al wat hem lof kon doen verwerven, en willende zich met de borst op alle deelen van zijn vak toeleggen, dong hij niet meer naar eerepenningen. In December 1823 verdedigde hij openlijk en met grooten roem zijne inwijdings-verhandeling, over de natuurlijke historie en het geneeskundig gebruik van den bloedzuiger,Ga naar voetnoot(1) eene verhandeling die het onderwerp in alle zijne deelen uiterst volledig behandelt. | |
[pagina 15]
| |
Nog eenigen tijd bleef van Calcar te Leiden, ten einde zich verder op de verloskunde toe te leggen, en na ook hierin tot Doctor te zijn bevorderd, vestigde hij zich te Deventer, waar allen die hij behandelde, evenzeer over hem voldaan waren; terwijl hij, door eenen eenvoudig deugdzamen en van zelfs kleine gebreken vrijen levenswandel, ieders genegenheid, achting en vertrouwen verwierf. Zoodat hij tot iets hoogers op aarde bestemd scheen, toen hij, in den nacht voor den 21sten Junij 1825 aan een zinkingkoorts overleed.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1825 D. II. bl. 82; Aanh. op het Woordenb. van Kunst en Wetens. door G. Nieuwenhuis. |
|