Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Nicolaas Bondt]BONDT (Nicolaas), geboren den 5den Julij 1732 te Ooster-Blokker, had ten vader Johannes Bondt, toen aldaar, en later te Voorburg, Leeraar bij de Hervormden en tot moeder Cornelia de Wijs. Reeds vroeg voor de Godgeleerde studiën bestemd, begaf hij zich te dien einde naar de Hoogeschool te Utrecht, alwaar hij zich, onder het geleide van den beroemden Petrus Wesseling, op de Oude Letteren toelegde, en reeds in den aanvang van 1752 eene verhandeling schreef en verdedigde Over den Apocrijfen brief van JeremiaGa naar voetnoot(1). Een niet sterk maar ziekelijk ligchaamsgestel verpligtte hem, niet alleen zich aan eenen strengen leefregel te binden, maar werkte ook mede, om hem de studie der Godgeleerdheid voor die der Regten te doen verwisselen. Den 3den Junij 1756 verdedigde hij aangezegde Hoogeschool eene Regtgeleerde verhandeling Over de VeelwijverijGa naar voetnoot(2). Nadat hij den graad van Doctor in de Regten had verkregen, zette hij zich als Advokaat te 's Gravenhage neder. Gedurende zijn verblijf aldaar, schijnt Bondt, door het uitgeven van zekere schriften, zich het ongenoegen van hooggeplaatste personen zoo zeer te hebben berokkend, dat hij het raadzaam alchtte, zijne woning in die Hofplaats met eene te Amsterdam te verwisselen. Reeds in 1758 vestigde hij dan ook in die stad, alwaar hij het poorterregt gekocht had, zijn verblijf, om er spoedig het sieraad der balie en de vraagbaak, inzonderheid van den Handelstand, te worden en tot zijne dood toe te blijven. Eene grondige kennis van het Begt, een vlug vernuft en een scherpzinnig en altijd juist oordeel, versierd met al datgene, hetwelk de Geschiedenis en de Oude Letteren aan hem dienstbaar hadden gemaakt, baanden Bondt spoedig den weg tot het vertrouwen zijner medeburgers, inzonderheid van de achtingswaardigste onder den Handelstand. Altijd werkzaam, onttrok hij zich in de tijd, die hem van meer pligtmatige bezigheden overschoot, geenszins aan zijne vroegere geliefde studiën en andere, welke met den geest dier dagen in verband stonden. - Menig geestig en nuttig vertoog, in de schriften van die tijd, waartoe de Denker en de Philantroop behoorden, geplaatst, waren zijne tijdgenooten aan hem verschuldigd, zelfs waren de laatste deelen dezer geschriften, gedurende de eerste jaren van zijn verblijf te Amsterdam, uit Bondts hoofd en pen gevloeid. Voorstander van Wetenschap, Smaak en Letteren, bevorderde hij die, waar hij zulks vermogt. Onder vele verdienstelijke jonge- | |
[pagina 824]
| |
lingen en geleerde mannen, wier wijze gids en altijd hulpvaardige vriend hij was, blonk vooral uit Pieter Nieuwland, die hem dan ook, reeds op den derden dag na zijn verscheiden, zijne regtmatige hulde toebragt. Bondt was geen Lid van eenige andere Geleerde Maatschappij, dan van die der Wetenschappen te Haarlem; doch het, in het begin der vorige eeuw, te Amsterdam opgerigt Vrijdagsgezelschap, onder de zinspreuk: Concordia et Libertate, vond in hem een voortreffelijk Medelid, met geest en hart aan zijn verlicht en onbekrompen doel verknocht. Het Kapiteinschap der Amsterdamsche Schutterij, zijne aanstelling, in 1775, tot Regent van het Spin- en Werkhuis dier stad, en van Schepen der Watergraafmeer getuigden van de achting en het vertrouwen zijner stadgenooten en van de Overheid zijner dagen. Ook werd hij door den vermaarden Mr. Willem Gerrit Dedel S.z. niet slechts tot diens bijzonderen Regtsgeleerden raadsman gekozen, maar ook, gedurende de tijd, dat deze met de waardigheid van Hoofdschout van Amsterdam was bekleed, en dus reeds in 1768, door hem in deze zijne betrekking, in buitengewone en gewigtige lijfstraffelijke gevallen, nevens zijnen vriend Mr. Jacob Klinkhamer geraadpleegd. Hoezeer geen gewoon Advokaat van de Stedelijke Regering der stad Amsterdam, riep deze echter niet zelden zijne veelzijdige kennis en ervaring in. De Ordonnantie voor de Desolate Boedelskamer dier stad, door de Staten van Holland, den 19den Julij 1777 bekrachtigd, werd, gedeeltelijk althans, op zijne voorlichting en raadgevingen ontworpen en vastgesteld. Bondts geheel verstandig en zedelijk leven was, behalve aan den gezelligen omgang met verlichte en opgeruimde lieden zijner waardig, aan de Kruid- en Hovenierskunde, die voor hem uitspanning waren, aan de Letteren en voornamelijk aan de Weschap en de praktikale beoefening van het Regt geheel toegewijd. Het meest echter werd hij geraadpleegd over, en behandelde hij geschillen wegens het Handelsregt in het algemeen, en inzonderheid die, welke tot de Zeevaart, Wisselverbindtenissen en Assurantiën betrekking hadden. De reeks van Advyzen, welke gevonden wordt in de Verzameling van Casus-Positiën, nitgegeven in 1803 en 1804, en welke mede door hem ontworpen en uitgebragt werden, kan hiervan getuigen. Voorts stond hij bij alle voorkomende gelegenheden, niet alleen bij monde, maar ook met zijne siksche pen, de belangen van den handel en de handhaving van instellingen, daarmede in verband staande, krachtdadig voor. Hij was het, dan ook, die, in 1791, opsteller was van de Consideratiën over den cours van het Bankgeld en de middelen tot deszelfs herstelling. Hij toonde daarbij, op de hoogte van het onderwerp en met de Staatshuishoudkundige schriften van zijne tijd volkomen bekend te zijn. Op onwederlegbare gronden ontwikkelde en betoogde hij daarin de nadeelige gevolgen van de toenmalige daling van het Bankgeld; - de regtmatige verpligting dier | |
[pagina 825]
| |
instelling, of van de Stedelijke Regering, die, als de Bank besturende, daartoe gehouden was, om het kwaad te herstellen; terwijl hij eindelijk de middelen opgaf, welke daartoe in aanmerking behoorden te komen. De edele, werkzame Bondt eindigde, na eene schijnbaar geringe onpasselijkheid van weinige dagen, - welke hem echter niet verhinderd had de Lijkrede, door den Hoogleeraar Paulus van Hemert, op zijnen voorganger Abraham Arent van der Meersch gehouden, nog daags te voren, met deelneming bij te wonen, - zijn eervol en nuttig leven eensklaps, op den 20sten Junij 1792. Twee zonen: Jan Bondt, die hier volgt, en Everhard Cornelis Bondt, eerst Advokaat, daarna Notaris, te Amsterdam, en drie dochters, uit zijne echt met Cornelia de Bree, met wie hij in 1762 in den echt trad, liet hij bij zijn verscheiden na. Twee zonen en eene dochter, mede in dit huwelijk verwekt, waren reeds overleden. Zijne tweede echtgenoote J.S. Noëll, weduwe Simons, die hij in 1785 huwde, schonk hem geene kinderen. Bondt's allezins gelijkende afbeelding, gegraveerd door Reinier Vinkeles, komt voor in de Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXV. tegenover bl. 202. Behalve de hierboven opgegeven geschriften zien nog van hem het licht: Vincentii Contarini, Variarum Lectionum Librum, cum Verborum Graecorum Interpretatione, et Rerum Omnium Indice. Traj. ad Rh. 1744. 8o. Specimen Juris publici Belgii, sive commentarius ad Unionis Ultrajectinae prooemium et capita tria priora. Praemissa est historia dicti foederis. Traject. ad Rhen. 1756. Petri Burmanni Orationes antea sparsim editae et editis auctae. Hag. Comit. 1759. alsmede, doch zonder zijnen naam: De eer der Regering van Amsteldam verdedigd tegen den laster van het Engelsch Ministerie, en deszelfs Nederlandsche Vrienden en Begunstigers, in eene Contra-Memorie, ingericht ter wederlegging van de Regtsgeleerde Memorie, aangaande het gedrag van de Regering der stad Amsteldam; waarbij gevoegd zijn eenige Aanmerkingen, op het onlangs verspreide Geschrift, ten titel voerende: Politiek vertoog over het waar Systema der stad Amsteldam enz. Ook zou, volgens sommigen van zijne hand zijn: Triga opusculorum variorum. Utr. 1755, hoewel anderen dit aan van der Kemp toeschrijven. De beroemde Latijnsche Dichter Jeronimo de Bosch maakte op hem het volgende grafschrift: | |
[pagina 826]
| |
Bondtius Astraeae jacet hic dignissima proles,
Busta rigant lacrymis Amstela et Ya piis.
Pupillis tutor fuit hie, viduisque patronus,
Ipse sui rector, veraque norma patris.
Complectens homines sociorum in commoda vertit,
Quas sibi doctrina legerat arte boni;
Illud at hora brevis delevit amabile lumen,
Libera cordati clausit et ora viri;
Civibus una fuit de quo sententia discors,
An virtute forit major, an ingenio.
Het welk door den niet minder bekwamen Nederduitschen Dichter Mr. Maurits Cornelis van Hall, aldus vertaald is:
Bondt, Themis waardste telg, rust hier, waar, bij zijne asch,
En IJ- en Amstelstroom, droef golvende, vergaderen.
Hij, eens der Weezen steun, der Weeuwen toevlugt, was
Beheerscher van zich zelv' en 't voorbeeld aller vadren.
De menschen eerde hij als broeders en gezin;
Wat zijn vernuft verwierf, schonk hij zijn' tijdgenooten.
En zulk een heilrijk licht: ach! 't zonk ter doodskimme in,
En eeuwig is zijn mond - die vrije mond! - gesloten.
Men twist thans, maar vergeefs, of hij meer groot door geest,
Dan door zijn deugd op aard', voortreflijk is geweest.
Zie P. Nieuwland, Verslag wegens Mr. Nicolaas Bondt, medegedeeld in de Algem. Konst- en Letterbode, D. VIII. (1792) bl. 202 en volgende; Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XXIV. bl. 230-238, D. XXV. bl. 212-217; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Saxe, Onomast. Liter., Pars VIII. pag. 170 et 171; Biogr. Nation.; en voornamelijk Mr. M.C. van Hall, Mr. Jan Bondt en diens vader Mr. Nicolaas Bondt herinnerd, bl. 3-16, welken wij hier voornamelijk gevolgd ziju. |
|