[Frans van Bolsward]
BOLSWARD (Frans van), een der eerste Doopsgezinde Martelaren in Friesland, werd in 1545 gevankelijk van zijne geboortestad Bolsward naar Leeuwarden gevoerd. De hoofdbezwaren, die eerst door de regters tegen hem werden ingebragt, waren, dat hij niet zweren wilde, en het Avondmaal niet in de Roomsche Kerk bijwoonde. Bij nader onderzoek werd hij als Doopsgezinde bekend, en, in zijn geloof volhardende, veroordeeld om levend verbrand te worden. Hij hoorde niet slechts dat vonnis onverschrokken aan, maar bedankte zijne Regters, dat zij hem zonden naar zijnen Vader hierboven, terwijl hij hun verlichting door Gods H. Geest toewenschte, tot eigene verbetering. Op den weg ter strafplaats zag hij velen om zijn droevig lot tranen storten, maar had ook nu kracht van ziel genoeg, om deze tot bedaardheid en heiligheid des levens aan te manen. Nadat hij gebeden had: ‘Heere God! wil mijne ziel ontvangen, en leid ze n uwe vrede!’ moest hij eene bittere dood verduren; want de strik, waarmede men hem wilde worgen brak, en het vuur verloor zijne kracht, zoodat zijn ligchaam niet geheel verbrand kon worden. Van Frans van Bolsward is een vermaanlied in het oude Vlaamsche Liedeboek, bl. 341, hetwelk begint: Wel hem, die in Gods vreeze staat.
Zie van Bracht, Martelaarsspiegel der Doopsgez., bl. 71; Blaupotten Cate, Gescbied. der Doopsgez. iu Friesl., bl. 73.