heeft, om de Bildlanden in Friesland te doen opmeten. Zijne naarstigheid en zijn arbeidzamen geest blijkt uit de Kronijk van Friesland, die hij heeft vervaardigd, en welke tot een vervolg strekt die van Worperus Thaborita, doch een weinig vroeger begint namelijk van het jaar 781 en loopt tot 1550 ofschoon sommigen willen, dat hij slechts tot het jaar 1527 geschreven heeft. Hij heeft evenwel omtrent het jaar 1550 nog geleefd.
Zijne Kronijk is voor het eerst uitgegeven door Visser en Amersfoort in het Archief voor Vaderlandsche en inzonderheid Vriesche Geschiedenis, en met keurige aanteekeningen voorzien. Ofschoon deze voor de geschiedenis zoo belangrijke Kronijk met het jaar 781 aanvangt, bepaalt zich alles, wat er voor 1250 gemeld wordt tot het volgende:
Ao. 781. In het jaar 781 toen ontfanc Vriesland eerst dat ‘karstengeloeve al eer een deel ende na een deel.’
Zie Sweertii, Athen. Belgio., pag. 603 et 604; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; v(an H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk Outh., D. V. St. I. bl. 138; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Wind, Biblioth. der Nederl. Geschieds., D. I. bl. 120-122; Ekama, de Frisiae ingen. Mathem. imprimis fertili, pag. 13 et 14.