[Jacob de Baan]
BAAN (Jacob de), geboren te 's Gravenhage in 1673, was een zoon van den voorgaande. Van der jeugd af aan straalde de kunstliefde reeds in hem door, zoodat hij ook het onderwijs van zijnen vader met zulk een gewenscht gevolg genoot, dat hij, nog geen 18 jaren hereikt hebbende, reeds een meesterlijk portret kon schilderen. Op zijn 20ste jaar stak hij, onder het gevolg van Willem III, naar Engeland over; verwierf te Londen, door het schilderen van een groot aantal portretten, veel roem, en scheen aldaar den grondslag van zijn fortuin te vestigen; doch na hier eene welgevulde goudbeurs te hebben gewonnen, kreeg hij begeerte Rome met alle zijne kunststukken te gaan zien. Hij nam diensvolgens zijne reis door Frankrijk, trok het Alpische gebergte over, en rustte niet voor hij Florence bereikt had. Hier werd hij door den Groot-Hertog gunstig ontvangen, en vond gelegenheid, om zich in het historieschilderen te oefenen, aan een groot werk in fresco, dat de Hofschilder des Groot-Hertogs onder handen had, en hetwelk hij tot genoegen ten uitvoer bragt. Voorts tot blijk van zijne verdere bekwaamheid nog eenige portretten geschilderd hebbende, vertrok hij naar Rome, niettegenstaande hem de Groot-Hertog sterk aanzocht, om op voordeelige voorwaarden in zijne dienst te blijven. In die wereldberoemde stad komende, werd hij van het Bentgenootschap, daar zich onderscheidene Nederlanders onder bevonden, gulhartig ontvangen, en op zijne statige in wijding, met den naam van Gladiator vereerd, zinspelende op zijne kloeke en wakkere gestalte en moed, doordien hij niet beschroomd was, indien de nood aan den man kwam, zich dapper te weêr te stellen. Te Rome bragt hij eenige jaren met het schilderen van historiën, moderne gezelschappen en portretten door; dan hoe bekwaam hij ook in dit alles was, won hij echter zooveel geld niet als hij wel gedacht had, en ook gevorderd werd om de verkwistende
levenswijze, welke hij leidde, goed te maken. De Baan nam daarom