Zacht Lawijd. Jaargang 7
(2007-2008)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Sandra van Voorst & Linda Voortman
| |
PEN International en PEN Nederlandpen (Poets Essayists Novelists), de internationale vereniging van schrijvers die opkomt voor de vrijheid van meningsuiting, werd in 1921 door de Engelse schrijfster Catherine Dawson Scott opgericht. De vereniging stelt zich ten doel het contact en de samenwerking tussen schrijvers, dichters, essayisten, historici, vertalers, critici, uitgevers, journalisten en scenarioschrijvers, in binnen- en buitenland te bevorderen, onafhankelijk van politieke of andere overtuigingen. Ten aanzien van de vrije meningsuiting luidt de pen-verklaring: ‘omdat internationale literaire samenwerking niet kan bestaan zonder vrijheid van meningsuiting, laat International pen een krachtige stem horen in de strijd tegen censuur in welke vorm dan ook. pen is een organisatie die het opneemt | |
[pagina 69]
| |
voor schrijvers, die vanwege hun werk vervolgd worden, of gevangen worden genomen of gehouden, vaak zonder enige vorm van proces’.Ga naar eind2 Rond 1920 was er in Nederland nog geen vereniging die soortgelijke doelstellingen als de pen had. De Vereniging van Letterkundigen (vvl) bestond al wel, maar deze richtte zich toen al met name op ‘de materieele belangen van de letterkundigen’.Ga naar eind3 Het pen Centrum voor Nederland werd in 1923 door P.C. Boutens opgericht. Naar analogie met de Internationale pen beschrijft de vereniging zichzelf als volgt: ‘pen is een niet-politieke, onafhankelijke vereniging, waarvan schrijvers op voordracht lid kunnen worden, ongeacht nationaliteit, taal, ras, kleur of religie. Ieder lid is verplicht het pen Charter te onderschrijven en de hierin opgenomen bepalingen na te leven’.Ga naar eind4
Net als de Internationale pen werd pen Nederland dus ook nadrukkelijk opgericht als een apolitieke organisatie. Toch deden zich in de praktijk een paar gevoelige zaken voor. Een daarvan was de zogenoemde Hongaarse kwestie in 1956.Ga naar eind5 In oktober 1956 kwam de Hongaarse bevolking in opstand tegen de overheersing van de Sovjet-Unie. Wat aanvankelijk begon als een vreedzame demonstratie, ontwikkelde zich al snel tot een volksopstand: rode sterren werden van gebouwen verwijderd en het beeld van voormalig Sovjet-leider Josef Stalin op het Centrale Heldenplein in Boedapest werd neergehaald. De premier, die een op de Sovjet-Unie georiënteerde politiek voorstond, trad af en de politicus Imre Nagy, die juist kritisch ten opzichte van de Sovjet-Unie stond, werd op 23 oktober de nieuwe premier. Hij kondigde vergaande hervormingen aan, zoals democratische verkiezingen waaraan meerdere partijen mee mochten doen. Ook stapte Hongarije uit het Warschaupact, tot groot ongenoegen van de Sovjet-Unie, die vervolgens op zondag 4 november met veel geweld een einde aan de opstand maakte. Duizenden Hongaren lieten daarbij het leven en 150.000 tot 200.000 Hongaren ontvluchtten het land, dat vanaf dat moment weer een repressief communistisch bewind kreeg. | |
Reacties op de Hongaarse OpstandDe reacties in Nederland op het neerslaan van de Opstand waren vrij heftig. De media speelden daarin een grote rol. Vooral de voormalige verzetskrant Het Parool, die veel anticommunistische pvda'ers in de redactie had, besteedde veel aandacht aan deze kwestie.Ga naar eind6 Eind oktober werd de revolutie in Hongarije door Het Parool omschreven als ‘een keerpunt in de wereldgeschiedenis’.Ga naar eind7 Toen vervolgens de Opstand werd neergeslagen, leidde dat tot agressie: ‘In Nederland leidde de verontwaardiging tot een ware anticommunistische koorts waarbij fysiek geweld tegen Nederlandse communisten en hun bezittingen niet werd geschuwd. Deze verontwaardiging werd gevoed door een zeer anti-communistisch gestemde vaderlandse pers, en versterkt door een - in de westerse wereld alom levend - gevoel van machteloosheid’.Ga naar eind8 De Communistische Partij Nederland (cpn) van haar kant weigerde zich te distantiëren van het Sovjetoptreden en had zich vóór het neer- | |
[pagina 70]
| |
Max Nord, 1959, foto Barend Rijdes
Maurits Dekker [Letterkundig Museum]
J.J. Klant, ca. 1960, foto Barend Rijdes
slaan van de Opstand al laatdunkend over de revolutie uitgelaten als zijnde een ‘contrarevolutie’ van reactionairen en fascisten die het socialisme wilden vernietigen.Ga naar eind9 Dit leidde op zondag 4 november tot ongeregeldheden bij panden van de cpn en huizen van cpn-leden, met als hoogtepunt duizenden demonstranten bij het cpn-hoofdkwartier Felix Meritis, waar de partijkrant De Waarheid werd gedrukt. De politie trad nauwelijks op.Ga naar eind10 De ochtendkranten hadden op maandag 5 november weinig empathie voor de communisten; zij toonden begrip voor de ongeregeldheden. De verklaring van de Amsterdamse burgemeester D'Ailly die zei ‘best te begrijpen dat de bevolking er behoefte aan had aan haar verontwaardiging lucht te geven’ en de toevoeging ‘dat men hiervoor communistische bolwerken en zelfs communisten uitkoos was vanzelfsprekend’, verergerden de situatie. Op 6 november bleek de goedkeuring van de media echter ineens nagenoeg verdwenen en de gewelddadigheden werden gezien als rebellie van de ‘rock-'n-roll-jeugd.’Ga naar eind11 De volkswoede in Nederland verdween net zo abrupt als ze was gekomen. In het Nederlandse literaire milieu begon de discussie echter nu pas. | |
Reacties binnen PEN NederlandBinnen pen Nederland gonsde het ook van verontwaardiging over het neerslaan van de Hongaarse Opstand. Op verzoek van vijf leden schreef het bestuur daarom een bijzondere ledenvergadering uit. Volgens historisch journalist Gerard Mulder was het geen toeval dat deze vijf leden als redacteur of medewerker een band hadden met de anti-communistische krant Het Parool.Ga naar eind12 Het waren chef kunstredactie Max Nord, literatuurcriticus Hans Gomperts en de schrijvers Adriaan Morriën, J.J. Klant en Han Wielek (pseudoniem van Willy Kweksilber). Samen stelden ze een resolutie op waarin het neerslaan van de Hongaarse Opstand werd afge- | |
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
keurd. Tevens sprak de resolutie uit dat pen-leden die lid waren van de cpn of ‘een harer mantelorganisaties’ geroyeerd dienden te worden. Deze bijzondere ledenvergadering van de pen vond plaats op zaterdag 10 november 1956 in ‘Die Port van Cleve’ in Amsterdam. Voorafgaand aan de vergadering had het pen-bestuur met de ‘Groep van Vijf’ (die inmiddels een groep van zes was geworden, omdat Maurits Dekker erbij gekomen was) overlegd. Daarop was de resolutie aangepast: het pen-lidmaatschap werd nu onverenigbaar geacht met dat van ‘organisaties die het optreden van de ussr in Hongarije voorstaan, goedkeuren of verontschuldigen en ondersteunen’.Ga naar eind13 De specifieke connotatie ‘cpn’ maakte plaats voor een algemenere beschrijving van organisaties die achter het optreden van de Sovjet-Unie stonden. De ledenvergadering, die werd bijgewoond door 58 leden, begon met een toelichting van Adriaan Morriën bij de resolutie. Hij begon zijn betoog met de stelling dat ‘de pen niet bij elke politieke gebeurtenis een uitspraak moet doen’. In het geval van de Hongaarse Opstand was dit volgens Morriën echter wel gerechtvaardigd omdat onder de vrijheidsstrijders ook schrijvers waren, die streden voor ‘een vrijheid, zoals die in ons Charter wordt voorgestaan’. Dat deze Hongaarse schrijvers lid waren van een communistische partij deed volgens hem niet ter zake, omdat de schrijvers zich in een ‘dwangpositie bevinden waarvoor begrip moet bestaan’. Maar, dat gold volgens hem níet voor de communisten binnen de Nederlandse pen. Over hen zei Morriën: Adriaan Morriën, jaren 50, foto Edith Visser
H.M. van Randwijk [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 73]
| |
Hun aanwezigheid in onze Club is op zichzelf reeds een absurd verschijnsel, omdat zij aanhangers zijn van een levensbeschouwing, die de in ons Charter neergelegde principes ontkent. Door onze verdraagzaamheid hebben wij hen daar tot dusver nog niet mee geconfronteerd, maar er is een einde aan de verdraagzaamheid, zoals er een einde is aan de verblindheid. Wij erkennen hun recht om in ons land te schrijven en te denken wat zij willen, maar niet om in de pen opvattingen te huldigen, die tot onze zelfvernietiging leiden. Deze bijdrage leidde tot veel rumoer: ‘felle twistgesprekken, geraas en getier vulden de atmosfeer van de zaal’.Ga naar eind14 Na Adriaan Morriën nam Simon Carmiggelt, ook werkzaam bij Het Parool, het woord. Hij sprak zijn ‘ondubbelzinnige verachting’ uit voor ‘alle in ons land wonende auteurs, die of als leden van de cpn of als blijkbaar met die partij sympathiserende niet-aangeslotenen het misdadig optreden van de Russen in Hongarije trachten te verontschuldigen’.Ga naar eind15 Daarop stelde hij voor om alle leden een verklaring ter ondertekening voor te leggen, hetgeen door de voorzitter Victor van Vriesland echter resoluut van de hand werd gewezen omdat het bestuur geen ‘inquisitie achteraf’ wenste. Alle leden hadden zich door hun lidmaatschap immers al gebonden aan het Charter van pen Nederland. Er was ook verzet tegen de voorgestelde resolutie, onder meer van de zich communist noemende Henri Wiessing. Hij stemde tegen de resolutie ‘omdat de pen hiermede het eigen aangezicht schendt, waar zij de vrijheid van gedachte van andersdenkenden verkracht’. En hoewel Wiessing geschokt was door het optreden van de Sovjet-Unie meende hij desondanks ‘dat het communisme onafwendbaar het stelsel der toekomst is. We moeten het leed van vandaag zien als de nood van een barende maatschappij. [...] Het drama in Hongarije is mede te wijten aan burgerlijke en fascistische elementen, terwijl wij tevens moeten bedenken dat de Nederlanders in Indonesië ook verschrikkelijke dingen hebben gedaan om het naar vrijheid hakende volk te onderdrukken’. Verschillende aanwezigen verlieten als protest tegen Wiessing de vergaderzaal, hetgeen een van de aanwezigen de oproep ontlokte om ‘geen parlementje’ te spelen. De eveneens communistische schrijver Theun de Vries verklaarde nog geen afgerond oordeel te hebben over wat er in Boedapest was gebeurd en wilde zichzelf het recht voorbehouden binnen de pen een afwijkende houding aan te nemen. Toen hij de motie ‘een pogrom op intellectueel vlak’ noemde, werd hij door de voorzitter afgehamerd. De discussie nam een onverwachte wending toen uitgever Henk van Randwijk zich keerde tegen het zonder meer royeren van communistische leden op grond van partijlidmaatschap. Hij stelde voor dat de resolutie zo aangepast zou worden dat het pen-lidmaatschap niet voor alle cpn'ers onverenigbaar zou worden, maar alleen voor hen die het optreden van de Sovjet-Unie voorstonden, goedkeurden of verontschuldigden. Historicus Jan Romein sloot zich daar bij aan. Ook vice-voorzitter Donkersloot omarmde het wijzigingsvoorstel van Van Randwijk opgelucht met de woorden: ‘Ik ben ervan overtuigd dat wij verder moeten gaan dan ons te beperken tot een | |
[pagina 74]
| |
Onbekende, N.A. Donkersloot, Victor E. van Vriesland en diens vrouw [Letterkundig Museum]
partij, en dat wij op de persoon van het lid van het Centrum moeten zien. Wij schrijvers dienen een oorlogsverklaring af te leggen tegen het geweld voor een strijd die wij met de middelen van de geest dienen te voeren’. Max Nord, van de zogenoemde Paroolgroep, vond de verandering vanzelfsprekend een verslechtering van ‘zijn’ al door het bestuur aangepaste resolutie. Hij schreef daarover in zijn memoires: ‘dit was naar de mening van de tot meer dan zes aangegroeide “vijf” een duidelijke verwatering van de door hen aanvaarde bestuursresolutie. Het gaf cpn-leden en meelopers gelegenheid het optreden van de Russen individueel en met de mond te verafschuwen, zoals Theun de Vries deed, en tegelijk lid te blijven van de cpn, van de pen en van wat niet al’. Na een stemming werd de resolutie met het amendement van Van Randwijk aangenomen met 35 stemmen voor en 23 stemmen tegen, waarop Maurits Dekker, Simon Carmiggelt en Max Nord staande de vergadering hun lidmaatschap opzegden, ‘een initiatief dat door tal van medestanders werd gevolgd, begeleid door verontwaardigde kreten van de tegenstanders’.Ga naar eind16 Daarmee was de discussie over de Hongaarse Opstand allerminst afgelopen. Op maandag 12 november stonden de kranten bol van de berichten over de rumoerige pen-vergadering. Zo werd de pen in Het Parool een ‘communistische organisatie waar een fatsoenlijk mens niets te zoeken heeft’ genoemd.Ga naar eind17 Max Nord zou later zeggen dat de vergadering van het pen-centrum als ‘het voorspel’ van de vergadering van de Vereniging van Letterkundigen (vvl) op 12 november fungeerde.Ga naar eind18 | |
[pagina 75]
| |
Intermezzo: de VVLGa naar eind19De pen was niet de enige organisatie waar felle debatten gevoerd werden over de Hongaarse Opstand en de houding van de Nederlandse communisten ten opzichte van de Opstand. Ook in de vvl, was dit het onderwerp van een bijzondere ledenvergadering. De ledenbestanden en besturen van de vvl. en de pen waren qua samenstelling illustratief voor ‘de nauwe verwevenheid van het literaire milieu in de jaren vijftig’.Ga naar eind20 Van Vriesland was pen-voorzitter en vvl-vice-voorzitter ten tijde van de Hongaarse Opstand, Donkersloot was pen-vice-voorzitter en ere-voorzitter van de vvl. Een jaar eerder was hij afgezwaaid als vvl-voorzitter. Max Nord, van de ‘Groep van Vijf’, was ten tijde van de Hongaarse Opstand voorzitter van de vvl. Gezien deze grote overlap in sleutelfiguren is het logisch dat gebeurtenissen in de ene organisatie van invloed waren op de andere organisatie. Hier wordt dan ook kort het verloop van de discussie binnen de vvl toegelicht. Max Nord wilde, met de herinnering van de pen-vergadering nog vers in het geheugen, een heldere uitspraak van de vvl. Daarom liet hij, in overleg met vice-voorzitter Van Vriesland, een verklaring opstellen die ter stemming aan de ledenvergadering zou worden voorgelegd. Naast een solidariteitsbetuiging aan de Hongaarse schrijvers stond in de verklaring: ‘het lidmaatschap of het steunen van of het sympathiseren met partijen, organisaties of regeringssystemen die elementaire rechten zoals de vrijheid van godsdienst, van politieke overtuiging, van wereld- en maatschappijbeschouwing en van meningsuiting aantasten [...] volstrekt strijdig is met de beginselen op grond waarvan de Vereniging van Letterkundigen in Nederland naar het oordeel der leden haar werkzaamheden behoort te verrichten’.Ga naar eind21 Op de dag van de vergadering liet vice-voorzitter Van Vriesland weten ‘wegens ziekte’ afwezig te zullen zijn. Max Nord zat de vergadering daarom voor en gaf ere-voorzitter Donkersloot gelegenheid om een verklaring af te leggen voordat het vvl-bestuur zijn verklaring zou toelichten. Nord schreef hierover later in zijn memoires: In een speech vol pathetiek, persoonlijke gegriefdheid en gekwetste ijdelheid beklaagde hij zich tevoren nergens over te zijn ‘geraadpleegd’, [...] hij lanceerde uitspraken over de pen en Het Parool en wat al niet meer, [...]. Voordat hij de vergadering verliet adviseerde hij nog, [...], de tweede en derde alinea van de bestuursverklaring te vervangen door: ‘verklaart met klem alle verlening van steun door leden aan een dictatuur en haar gewelddadige methoden in strijd met geest en karakter der Vereniging.’Ga naar eind22 Dit amendement werd uiteindelijk na een felle discussie aangenomen. Nord besloot na de vergadering op te stappen en schreef zijn leden dat hij met tegenzin maar met overtuiging zijn plaats zou innemen bij de oppositie in een vereniging van schrijvers, ‘die het ten aanzien van de belangrijkste vraagstukken welke ons bezighouden niet verder brengen dan woorden die tot niets verplichten’.Ga naar eind23 Op de vergadering erna traden alle | |
[pagina 76]
| |
Opzegbrief van Simon Carmiggelt [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 77]
| |
Simon Carmiggelt, jaren 50, foto Hans Roest
Jan Romein, foto Annelies Romein
bestuursleden af om zichzelf vervolgens in meerderheid weer te kandideren: Van Vriesland was een van hen, Henk van Randwijk werd voorgedragen als voorzitter. Max Nord en enkele anderen staken daar echter een stokje voor door met een alternatieve voordracht, namelijk Garmt Stuiveling, te komen, waardoor Victor van Vriesland niet herkozen werd. Dit was een kleine pleister op Nords wonde: ‘Een werkelijk nieuwe periode kon beginnen met een door de recente gebeurtenissen vrijwel onbelast bestuur. De vvl was veilig op weg naar de verwezenlijking van een zo sterk mogelijke schrijversvakvereniging. De gehavende en gecompromitteerde pen, daarnaast, was van geen belang meer, als zij dit ooit geweest was’.Ga naar eind24 Of Nords analyse van de staat van de pen overeenkwam met de werkelijkheid valt te betwijfelen, hetgeen uit het vervolg mag blijken. | |
De - lange - nasleepDe gebeurtenissen bij de pen (en bij de vvl) en de berichtgeving daarover in de media hadden hun weerslag. Een stroom aan opzeggingsbrieven kwam op gang. Men werd daarbij wel een handje geholpen, want de ‘Groep van Vijf’ (die inmiddels in pen-kringen de ‘Parolisten’ was gaan heten) stelde hulpvaardig een standaardopzeggingsbrief op. Het enige dat een pen-lid | |
[pagina 78]
| |
Brief van Willy Corsari aan p.e.n. d.d. 11 november 1956 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 79]
| |
nog hoefde te doen was de brief ondertekenen en aan het pen-bestuur sturen. In deze standaardbrief stond: ‘De pen is een vereniging met een ideëel doel. Van zulk een vereniging wil ik niet langer lid zijn, samen met al of niet aangesloten communisten. Daarom geef ik er de voorkeur aan mij uit het pen Centrum van Nederland terug te trekken’.Ga naar eind25 Onder meer Simon Vestdijk, Anna Blaman en Garmt Stuiveling maakten hier gebruik van. Enkele leden, onder wie Willy Corsari en Paul Rodenko, schreven zelf opzeggingsbrieven. Corsari schreef op 12 november: ‘Ik acht het absurd, lid te zijn van een vereniging, waarvan mensen lid zijn die, als zij hun idealen in praktijk kunnen brengen, mij zullen willen dwingen, te schrijven, te spreken en zelfs te denken (dankzij de specifiek communistische methode van hersenspoelingen) in volkomen tegenspraak met de idealen die de p.e.n.-Club altijd beweerd heeft voor te staan’. Paul Rodenko achtte het onmogelijk dat cpn-leden alsnog lid konden blijven van de pen. Hij schreef op 19 november: ‘wie hierna nog lid kan blijven van een communistische partij of vereniging, moge zichzelf misschien als een dialecticus beschouwen, ik kan er alleen maar intellectuele onwaarachtigheid in zien’. Binnen enkele dagen kwamen er tientallen opzeggingen bij het pen Centrum binnen. Ondertussen kwam het pen-bestuur op 13 november, daags na de vvl-vergadering, bijeen om te bespreken hoe de aangenomen resolutie moest worden uitgevoerd. Hoe kon het bestuur erachter komen wie van haar leden het optreden van de Sovjet-Unie in Hongarije ‘voorstonden, goedkeurden of verontschuldigden’? Onherroepelijk kwam de discussie zo tochNel Noordzij, jaren 60, foto Edith Visser
Sonja Prins, jaren 60, foto K. Wessing
| |
[pagina 80]
| |
op het voorleggen van een verklaring aan alle leden. Victor van Vriesland en Alfred Kossmann waren tegen. Hans Redeker, Ben Stroman en Nico Donkersloot waren juist wel voorstander van een verklaring. De laatste zei daarover: ‘Wij hebben in de pen alleen maar met de persoonlijkheid der schrijvers te maken. Een lidmaatschap van een partij is geen norm voor de beoordeling van een persoonlijkheid. Ons houdend aan de voorliggende resolutie dient elk der leden gevraagd te worden of zij de mening zijn toegedaan, die in de resolutie wordt uitgedrukt’.Ga naar eind26 Omdat Van Vriesland vreesde dat de pen ten gronde zou gaan als de communisten niet bewogen konden worden de organisatie te verlaten, ging hij toch overstag en besloot het bestuur alsnog aan alle leden een verklaring voor te leggen. Dat leidde echter tot een tweede golf van opzeggingsbrieven. Deze leden zeiden hun lidmaatschap niet op vanwege de aanwezigheid van communisten binnen de pen, maar omdat men door het afleggen van een verklaring moest aangeven of men ‘goed’ of ‘fout’ was. Zo schreef een pen-lid: ‘ik doe niet mee aan ketterjagerij. Wie mij zoekt, kan mij in mijn geschriften vinden’.Ga naar eind27 Bert Voeten noemde het moeten tekenen van een verklaring ‘een motie van wantrouwen’, Mies Bouhuys keurde het optreden van de Russen in Boedapest af, maar liet toch weten geen pen-lid meer te willen zijn ‘wanneer men echter meent mij bij het uitblijven van een dergelijke afkeuring uit een vereniging of organisatie te moeten stoten’. Bij Jan Romein bracht de verklaring, net als bij vele anderen, herinneringen aan een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis naar boven. Hij schreef op 23 november: Ik heb één keer in mijn leven een soortgelijke verklaring afgelegd, dat was in november '40, de z.g. Ariër-verklaring, mij als ‘ambtenaar’ voorgelegd. [...] Ik [...] heb er in elk geval nog spijt van, dat ik toen getekend heb, ben voor de rest van mijn leven van plan, uitvoering te geven aan het besluit dat ik toen kort daarop, nu 15 jaar gelden, genomen heb, nooit meer een mij door welke instantie ook voorgelegde politieke of kwasi-politieke verklaring te tekenen. Tussendoor kwamen er ook opzeggingen binnen om andere redenen. Nel Noordzij had moeite om partij te kiezen en gaf er daarom op 16 november de voorkeur aan zich in ‘individueel en dus niet in enig “groepsverband” van het Centrum te distantiëren, uit protest tegen de gang van zaken der afgelopen weken’. De communistische dichteres Sonja Prins stapte twee dagen eerder juist uit solidariteit met het pen-bestuur uit de pen: Het is niet overbodig hierbij te wijzen op het feit, dat ik het charter en de statuten van de pen volkomen onderschrijf en bereid ben deze altijd en overal te verwezenlijken, in tegenstelling tot de gewezen leden Adriaan Morriën c.s., die met hun optreden en uitlatingen op de laatste vergadering juist het charter ondergraven, om maar niet te spreken van tendentieuze berichtgeving (art. 2 van de statuten). De grond van mijn uittreden is uitsluitend het belang van de organisatie, een belang dat niet door splitsing wordt bevorderd. | |
[pagina 81]
| |
Theun de Vries te Boedapest, 1959 [Letterkundig Museum]
Een gevolg van het debat over de Hongaarse Opstand was dus dat éénderde van de leden om uiteenlopende redenen uit de pen stapte. Toch stuurden 113 leden de verklaring wel degelijk ondertekend terug, zij het niet zelden onder protest, zoals in het geval van schrijver Piet Verhoog, die op 17 november in grote hanenpoten op zijn verklaring schreef dat volgens hem de verklaring al besloten lag in het charter: ‘indien er iemand onder ons schuilt die art. 2 en 3 nìet eerbiedigt, men noeme dan duidelijk man en paard, waarna hij (of zij) gedeballoteerd, of liever geostraciseerd moet worden, ik bedoel gooi hem eruit!’. Jan H. de Groot liet het pen-bestuur een week later weten dat volgens hem de ‘Parolisten’ bloed wilden zien: ‘in principe maken zij zich schuldig aan dezelfde misdadigheid die zij bestrijden willen. [...] Een misselijke methode, niet geheel gespeend van nazi-invloeden uit de bezettingsjaren toen ik een document moest teke- | |
[pagina 82]
| |
Brief (in kopie) van p.e.n. aan Theun de vries [Letterkundig Museum]
nen, waarin ik verklaarde geen Jood te zijn. Maar ik heb tenslotte mijn handtekening gezet en stuur het formulier op, onder protest weliswaar, maar tevens als protest tegen de fascistische methodes der Parolisten’. Er waren nog meer leden die zich uitspraken tegen de Parolisten. Margrit de Sablonière schreef aan Carmiggelt en Gomperts: Wright schreef mij eens: we all grow and change. En daarom geloof ik dat het niet goed is om zich uit een orgaan als de p.e.n. terug te | |
[pagina 83]
| |
trekken. [...] Het p.e.n. Centrum heeft een morele taak. Men kan op een gegeven ogenblik bepaalde elementen die bewijzen dat zij momenteel destructief zijn, verwijderen. Maar men moet zelf niet gaan. [...] Een gemeenschap als de p.e.n. moet de zedelijke kracht kunnen opbrengen de schade van de destructieve leden [...] te compenseren. [...] Het is toch ook niet goed om uit de Verenigde Naties te lopen omdat er Russen in zitten? Juist niet. Zitten blijven.Ga naar eind28 Historicus Coolhaas schreef op 14 november aan Gomperts dat het royeren van communisten hem te ver ging omdat als men hen gewoon gevraagd had om op te stappen: ‘[dan had] misschien een deel der bedoelde leden voor de pen bedankt, een ander deel zijn communistische gezindheid afgezworen, terwijl nog weer een groep in de oude positie zou zijn gebleven. Wij hadden die personen in ons midden moeten dulden. Ter wille van de vrijheid’. Ondanks deze steun nam in het bestuur de twijfel over de gevolgde koers toe. In de bestuursvergadering op 22 november 1956 werd onder meer een brief van de bestuursleden Kitty Josselin de Jong, Henriëtte de Beaufort, Kossmann en Coolen behandeld waarin werd voorgesteld dat het bestuur af zou treden en de pen geliquideerd zou worden ‘zulks als gevolg van de scheuring, waardoor de Club ook naar buiten aan aanzien en prestige verloren heeft’.Ga naar eind29 Dat voorstel was, volgens de notulen althans, niet mogelijk. In plaats daarvan werd er een extra ledenvergadering op 5 januari 1957 gepland waarop het bestuur expliciet het vertrouwen van de ledenvergadering zou vragen. Voordat het bestuur van de Nederlandse pen weer bijeen kwam, op 14 december, splitste de Hongaarse pen. Aan de ene kant stond Josef Bŏlöny, die tot de conformistische groep behoorde die het neerslaan van de Opstand goedkeurde. Aan de andere kant stond de hervormingsgezinde Képes Géza. De Internationale pen erkende de laatste als de geldige representant van pen in Hongarije. Nu bleek echter dat Theun de Vries juist Bŏlöny had geciteerd in een circulaire. Bŏlöny had beweerd dat de opstand een fascistische contrarevolutie was.Ga naar eind30 Dit gegeven zou een belangrijke rol gaan spelen in de discussie over het royement van individuele leden in de bestuursvergadering. Donkersloot nam het op voor De Vries: Spreker meent dat er een tegenspraak is tussen het lidmaatschap van de cpn en dat van de pen, ook al zouden communisten op een in hun ogen eerlijke manier het Charter onderschreven hebben. [...] Dat iemand als Theun de Vries in zeker opzicht verblind is blijkt ook uit het door hem rondgezonden stencil. [...] Een royement is echter oneervol voor wie dat moet ondergaan. In de tweede plaats moeten wij bedenken dat Theun de Vries tot dusver nog geen enkele onvaderlandse handeling heeft gepleegd, ook al is hij lid van de cpn. Het is onmogelijk mensen te beoordelen naar hun collectiviteit, wij moeten op hun persoonlijkheid zien. Het bestuur kwam vervolgens tot de conclusie dat De Vries wel gehandhaafd kon blijven als pen-lid, op voorwaarde dat hij de hou- | |
[pagina 84]
| |
ding van Rusland niet zou verdedigen. Wiessing werd wel geroyeerd op grond van zijn uitlatingen op de buitengewone algemene ledenvergadering en zijn latere houding tegenover het bestuur. Ondanks de beslissing van het bestuur om De Vries te handhaven, kwam het volgens een (ongedateerde) brief in het pen-archief uiteindelijk tot zijn royement. Volgens Van der Meulen heeft het zeer pro-communistische boekje Levend Hongarije van Theun de Vries (uit 1952) het bestuur hard bewijs in handen gegeven, waardoor Donkersloot en Van Vriesland zijn royement niet langer konden tegenhouden.Ga naar eind31 De bijzondere ledenvergadering op 5 januari 1957 is voorafgegaan door een bestuursvergadering. Daarin besloot het bestuur leden, die om principiële redenen weigerden de verklaring te ondertekenen, niet te royeren, daar zij, zoals Klooster dat uitdrukte, ‘niet om de inhoud van de declaratie, maar uit gevoelsoverwegingen, dikwijls het gevolg van reminiscenties aan de bezettingstijd’ weigerden.Ga naar eind32 Dat betekende dus dat alleen de communisten De Vries en Wiessing geroyeerd werden. Donkersloot stelde nog voor dat De Vries een tweede brief zou krijgen waarin het bestuur ‘haar spijt uitspreekt over het noodzakelijke besluit tot royement en blijk van respect voor integriteit wordt afgegeven’, maar dit werd afgewezen. De bijzondere ledenvergadering verliep in een veel rustiger sfeer dan de ledenvergadering van enkele maanden daarvoor. Van Vriesland legde aan het begin een verklaring af, waarin hij het uittreden van veel leden vooral weet aan de onjuiste berichtgeving in de media. Het verlies van die leden beschouwde hij evenwel niet als een groot verlies, daar deze leden niet ‘club-minded’ waren en zij ‘het democratische begrip van gespreks-mogelijkheid’ misten. Van alle pen-leden hadden maar acht leden niets van zich laten horen. Het bestuur wilde hen voorlopig handhaven als lid, evenals degenen die om formele redenen weigerden de verklaring te ondertekenen terwijl ze de inhoud wel steunden. Het bestuur sprak vervolgens de hoop uit een motie van vertrouwen te kunnen krijgen. Deze werd ingediend door Jeanne Van Schaik-Willing en per acclamatie aangenomen. Daarop dankte Victor van Vriesland namens het bestuur de ledenvergadering, met de toevoeging: ‘Wij zijn er ons evenwel van bewust op sommige punten niet juist te hebben gehandeld en erkennen wat dat betreft ons ongelijk’. In het jaarverslag 1956/1957 werd vanzelfsprekend melding gemaakt van het interne debat rondom de Hongaarse Opstand. In het verslag stond dat als gevolg van de discussie op de vergadering in november 1956 een aantal leden het lidmaatschap neerlegde en ‘ten dele door verkeerde berichtgeving in enkele bladen, waardoor het misverstand werd vergroot, bedankten nog anderen die de vergadering zelf niet hadden bijgewoond. Een aantal hunner kwam hier later op terug’. Vervolgens werd in het jaarverslag geconcludeerd dat het Centrum wel een bewogen verenigingsjaar achter de rug had, maar dat het ‘de interne stormen, en die van daarbuiten, goed heeft kunnen doorstaan’. Formeel gezien klopt deze berichtgeving. Het debat over de Hongaarse kwestie was afgerond, de pen bleef bestaan en de eerste leden kwamen in het voorjaar van 1957 al terug op hun besluit om voor de pen te bedanken. Het debat had ech- | |
[pagina 85]
| |
ter wel diepe sporen achtergelaten, die jaren later af en toe nog zichtbaar werden. In de bestuursvergadering van 23 maart 1957 bijvoorbeeld liet Donkersloot weten graag bovenaan in het rooster van aftreden te willen staan ‘omdat hij nog steeds gewetensbezwaren heeft over de uitstoting van enkele leden uit de pen’.Ga naar eind33 Deze verklaring had overigens geen verdere gevolgen. Donkersloot zou tot zijn dood in 1966 in het bestuur blijven. | |
Het decor van de Hongaarse kwestieTerugkijkend op de discussie binnen de Nederlandse pen is de centrale vraag waarom het debat zo fel gevoerd werd. De positie van communistische pen-centra en de aanwezigheid van communistische leden in pen-centra leverde wel vaker discussie op, maar waarom werd het debat over de Hongaarse Opstand binnen het Nederlandse pen-centrum juist zo fel gevoerd? Waren er wellicht bijzondere omstandigheden die dit kunnen verklaren? De reactie op de Hongaarse Opstand was in Nederland heftiger dan in andere landen. Volgens Van Res kwam dat omdat ‘Hongarije [...] Nederland aan de eigen strijd die zij als klein dapper land tegen de machtige Duitse buur had moeten voeren herinnerde’.Ga naar eind34 De Hongaarse Opstand vormde bovendien een hoogtepunt in de Koude Oorlog, die in Nederland feller gevoerd werd dan elders. De herinnering aan de bezetting, ook al door Van Res aangehaald, speelde volgens Van der Meulen eveneens mee: bijna alle sleutelfiguren in de Hongaarse kwestie waren getekend door de oorlog, doordat ze actief waren geweest in het verzet (De Vries, Donkersloot, Nord, Carmiggelt) of hadden moeten onderduiken (Van Vriesland).Ga naar eind35 Van der Meulen constateert verder dat ‘het communisme [is] volstrekt in strijd met het sterk confessionalistische karakter dat de Nederlandse maatschappij tot voor kort had en met het Nederlandse beginsel van vrijheid van ondernemerschap’. Door de activiteiten van de communisten in het verzet tijdens de oorlog zakte de anticommunistische sfeer meteen na de oorlog even in, maar het wantrouwen jegens de cpn bleef, deels veroorzaakt door het wantrouwen van vooral sociaal-democratische zijde, en deels door de sterke oriëntatie van de cpn op de Sovjet-Unie.Ga naar eind36 Wanneer de volkshysterie ten tijde van de Opstand, anticommunistische sentimenten en herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog tot discussies leidden over de houdbaarheid van communisten binnen de nvv, de Koninklijke Nederlandse Schaakbond en het Zaandams Mannenkoor is het niet verwonderlijk dat dit ook binnen de pen gebeurde. Desalniettemin lijkt het te gemakkelijk om te concluderen dat ‘de aard van de ruzie binnen de schrijversverenigingen niet anders was dan die in andere organisaties en verbanden’, zoals Van der Meulen schrijft. Ook factoren met betrekking tot het ‘schrijverschap’ zouden van invloed kunnen zijn geweest op de felheid waarmee het debat binnen de pen gevoerd werd. Deze factoren zijn te vinden in de doelstelling van de pen en de argumenten die de leden binnen de pen gebruikten om hun activiteiten te legitimeren. | |
[pagina 86]
| |
Victor van Vriesland met zijn vrouw en twee kinderen [Letterkundig Museum]
pen Nederland had begin jaren vijftig een korte vete met enkele Friese schrijvers over de oprichting van een Fryske pen, participeerde in 1953 in de oprichting van een Bureau voor Vertalingen, organiseerde in 1954 een internationaal pen-congres in Den Haag, lobbyde halverwege de jaren vijftig voor de kandidatuur van Vestdijk voor de Nobelprijs en hield zich in april 1956 bezig met de publicatiestop van het werk van schrijver-journalist Hans Redeker door de nieuwe regering van Tsjechoslowakije. Of dit nu specifieke activiteiten waren die voortvloeiden uit de strijd voor de vrijheid van meningsuiting valt natuurlijk te bediscussiëren, maar het maakt wel duidelijk dat de activiteiten van het pen-centrum verder gingen dan lezingen en literaire avonden. Een flink aantal van de leden dat indertijd weigerde de verklaring terug te sturen, leek echter voor de stellingname te kiezen dat er een verschil bestond tussen het individu van de schrijver en zijn lidmaatschap van collectieve verbanden, zoals politieke partijen. Zo liet musicus en letterkundige Johan de Molenaar op 23 november aan het bestuur weten: ‘Ik ben tegen alle geweld, dus niet alleen tegen dat van de u.s.s.r., waaromtrent U thans meent een verklaring van mij te moeten vragen. Mijn hele leven ben ik a-politiek geweest en ik wens niet, op welke wijze ook, in de “politiek” getrokken te worden’. Nico Rost was op 23 november van mening dat de Nederlandse pen zich liet ‘meeslepen door een golf van politieke hysterie en geeft daardoor blijk niet - zoals zijn taak was - au desous de la mêlée [sic] | |
[pagina 87]
| |
C.J.E. Dinaux, 1959, foto Mieke den Ouden-Hille
te staan, om een woord van onze grote collega Romain Rolland te gebruiken’. Gerrit Kouwenaar, die op 17 november de discussie kenschetste als een ‘knokpartij tussen politieke en literaire belangengroepjes’ en F.C. Terborgh, die op 18 december schreef ‘als lid van een letterkundig gezelschap niet betrokken wenst te worden in politieke strijd’, vonden de politieke strijd die ontbrandde niet ‘des schrijvers’. Deze auteurs vonden elkaar binnen de pen in hun afschuw van politieke strijd en beschouwden het als onvermogen dat de pen de discussie die in Nederland woedde tussen ‘goed’ en ‘fout’ niet kon ontstijgen. Ze kozen bewust geen partij en droegen daarmee - hoe tegenstrijdig dat ook klinkt - juist bij aan de polarisatie binnen het debat. | |
De afrondingZoals gezegd waren er in het voorjaar van 1957 al auteurs die toch weer lid wilden worden van pen Nederland. Op verzoek van Donkersloot besloot het bestuur in 1959 om alle brieven van opzeg- | |
[pagina 88]
| |
gers door te nemen om te beoordelen wie kon worden uitgenodigd weer toe te treden.Ga naar eind37 Ook Theun de Vries wilde graag weer terug komen bij de pen, maar dat ging erg moeizaam, in zijn woorden: Al mijn pogingen echter om opnieuw lid van de pen te worden zijn jarenlang op niets uitgelopen! Ik had mij bezondigd, en dat moest ik weten. Het absurde van de situatie was bijvoorbeeld dat de latere pen-voorzitter, Willem Brandt, mijn boeken in zijn Bussemse Courant altijd met pluimen overlaadde. Maar als ik hem ontmoette en zei ‘Willem, wordt het geen tijd om de communisten terug te nemen in de pen?’, dan zei hij onveranderlijk: ‘Het is er nog te vroeg voor...’Ga naar eind38 Nadat Theun de Vries in 1963 de P.C. Hooftprijs had gekregen, stelde erevoorzitter Victor van Vriesland voor dat hij weer pen-lid zou mogen worden. Het bestuur stemde tegen, met de toevoeging dat de zaak een jaar aangehouden zou worden.Ga naar eind39 Op 16 mei 1964 kwam de kwestie opnieuw aan de orde en mondde uit in een stevige discussie. Ere-voorzitter Victor van Vriesland had geen moeite met de terugkeer van Theun de Vries. Hij meende: ‘hij is een hoog aangeschreven schrijver en was een goed Nederlander in moeilijke tijden’, hiermee doelend op het verzetsverleden van Theun de Vries. Ook Donkersloot wilde De Vries graag terug als pen-lid en stelde dat ‘de diepste grond de persoonlijke beslissing is’. Voorzitter Willem Brandt dacht daar anders over. Hij kon zich: niet voorstellen hoe een communist het Charter kan ondertekenen. [...] Hij bestrijdt de opvatting van Prof. Donkersloot inzake diens interpretatie van de democratie. Het is onbegrijpelijk dat iemand die het Russische bewind accepteert het Charter kan aanvaarden. We moeten hem en ons zelf beschermen (leest het Charter voor). Men bedriegt zichzelf en de p.e.n. als wij het Charter verloochenen. Brandt dreigde daarop op te stappen als De Vries weer zou worden toegelaten omdat daarmee werd teruggekomen op een eerder besluit en dit een ‘verloochening van het Charter’ zou betekenen. Bij wijze van compromis werd daarop besloten om het internationale hoofdbestuur om advies te vragen. Of dit gebeurd is, is niet bekend. Wel is duidelijk dat het bestuur in 1965, toen Donkersloot de kwestie nogmaals aankaartte, het oorspronkelijke besluit niet herzag. Pas in 1968, onder de nieuwe voorzitter Carel Dinaux, besloot de ledenvergadering Theun de Vries weer toe te laten.Ga naar eind40 Dit zal wellicht ook te maken hebben gehad met het terugtreden van Theun de Vries uit de cpn, het jaar ervoor. Vervolgens werd Theun de Vries twee jaar later gekozen als bestuurslid.Ga naar eind41 Het jaar daarop werd hij op een emotionele vergadering met grote meerderheid als opvolger van Dinaux gekozen, een gebeurtenis die hij als ‘een rehabilitatie’ ervoer.Ga naar eind42 De Hongaarse kwestie in de pen was daarmee eindelijk opgelost. |
|