1932, maar toen was Thiry al geen directeur meer. Toen eind jaren twintig in België amnestiemaatregelen waren genomen inzake veroordeelde activisten (de Uitdovingswet), besloot Thiry naar België terug te keren. Er werd een comité van Tielse notabelen gevormd om Thiry met een afscheidscadeau te verblijden. Op de circulaire van december 1930 komen we onder andere de naam van dokter J.G. ter Braak tegen. Bij deze oom had de gymnasiast Menno ter Braak onderdak gevonden tijdens zijn middelbare-schooltijd in Tiel, tot zomer 1921. Zijn opstellen werden met het hoogste cijfer beoordeeld door mejuffrouw Van de Poll.
Wantje van de Poll trouwde in 1922 met de twintig jaar oudere mediaevist Willem de Vreese, ook in 1918 naar Nederland gevlucht en ook bij verstek ter dood veroordeeld. De Vreese was vóór zijn vlucht directeur (‘hoofdconservator’) van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Hij kon al snel, in augustus 1919, aan de slag als directeur van de Gemeentebibliotheek Rotterdam. Als tweede op de voordracht stond Josef Cohen, directeur van de Openbare Bibliotheek Groningen en bekend als schrijver en sprookjesverzamelaaar. De NRC noemde de voordracht weinig gelukkig, omdat De Vreese te Gent ‘een zekere politieke rol’ gespeeld had. De Rotterdamse krant opteerde voor Cohen, ‘den lezers uit menig feuilleton in dit blad bekend’. Maar de Gemeentebibliotheek Rotterdam had wetenschappelijke pretenties, dus werd het De Vreese en niet een feuilletonist.
Thiry had ontslag genomen bij de ob Tiel en was in december 1930 naar Vlaanderen teruggekeerd. Hij startte een eigen uitgeverij, Die Poorte, die in de Tweede Wereldoorlog onder meer het tijdschrift Westland uitgaf, een zeer deutschfreundliche publicatie. In mei 1945 werd hij wegens collaboratie gearresteerd, ‘hij werd daarbij aan de neus gekneusd’ (Bastiaensen, p. 47), en tot drie jaar gevangenschap veroordeeld. Borms kwam er slechter vanaf: hij werd in 1946 geëxecuteerd.
De Vreese was in 1938 overleden; op zijn begrafenis sprak onder anderen August Borms. Welke kant Willem de Vreese in de Tweede Wereldoorlog zou hebben gekozen, daar kunnen we slechts naar gissen. Maar van zijn vrouw en dochter is het wel bekend. In Het Vaderland van 21 februari 1961 stond een interview met de toenmalige directeur van de Gemeentebibliotheek Rotterdam, C. Reedijk. Mevrouw De Vreese-Van de Poll klaagde bij de redactie, dat de naam van haar man niet in het krantenartikel vermeld werd. Uit coulance werd zij daarop in dezelfde rubriek geïnterviewd, in Het Vaderland van 13 maart 1961. Het feit dat haar oorlogsverleden niet ter sprake kwam, schoot verschillende ingezonden-brievenschrijvers in het verkeerde keelgat. ‘Deze vrouw was de lerares nederlands van de familie Seyss-Inquart. Ze werd wegens dit feit en als gastvrouwe van ongetelde Duitse officieren in 1945 met haar dochter door de getergde bevolking kaalgeschoren’ en tot december 1948 gevangen gezet. J.B. Charles, pseudoniem van hoogleraar criminologie W. Nagel, vermeldde deze kwestie in zijn artikelenserie ‘Van het kleine koude front’, in Maatstaf van juli 1961 (p. 213-215; niet opgenomen in de boekuitgave, 1962). Deze aflevering kwam Charles op een aanklacht wegens smaad te staan door de weduwe. Ze was vooral gevallen over de kwalificaties die Charles van de Vlaamse activist, in casu De Vreese, gegeven had: ‘een typische fascist avant