Zacht Lawijd. Jaargang 6
(2006-2007)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Kornee van der Haven
| |
Socialistische literatuurHoewel Gerrit Komrij hem nog een plaatsje in de dertiende druk van zijn Nederlandse poëzie van de 19e tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten (2004) gunde, is Freek van Leeuwen een nagenoeg vergeten dichter. Dat zal deels te maken hebben met het sterk propagandistische karakter van zijn werk. Aan het begin van zijn carrière zette de dichter zich vol vuur in voor een ‘revolutionnaire literatuur’. Na de oorlog probeerde Van Leeuwen zijn engagement | |
[pagina 85]
| |
Fotoportret van Freek van Leeuwen door Kees Put, Leiderdorp ‘De Lange Akker’ circa 1960 [Privé-collectie]
| |
[pagina 86]
| |
Henriette Roland Holst, circa 1935 [Letterkundig Museum]
Portret Freek van Leeuwen door Jef Last, z.j. [Letterkundig Museum]
op een individuele manier vorm te geven, niet meer binnen de vertrouwde kaders van een socialistisch collectief. Zijn huidige onbekendheid deelt Van Leeuwen met andere auteurs wier werk sterk ideologisch bepaald is. Zelfs het politiek-geïnspireerde werk van Herman Gorter en Henriette Roland Holst-van der Schalk kan nauwelijks nog op belangstelling rekenen. Aan mindere goden als Jef Last, Maurits Dekker of Theun de Vries wordt eveneens maar mondjesmaat aandacht besteed en als dat al gebeurt, dan is dat bij Last vaak om zijn homoseksualiteit en bij De Vries om zijn regionalisme. Met het wegvallen van het ‘reëel bestaand socialisme’ in Europa kwam er in Nederland ook een einde aan de toch al kwijnende belangstelling voor linkse auteurs. De verzuiling van de literatuur in de jaren dertig is in retrospectief in de ogen van sommigen meegevallen.Ga naar eindnoot1 Slechts een beperkt aantal tijdschriften zou zich streng aan de katholieke, protestantse, socialistische of liberale leer gehouden hebben. Succesvolle auteurs schreven niet alleen voor de eigen zuil maar ook voor de ‘burgerlijke’ tijdschriften. Dit mag echter geen reden zijn om die sterk verzuilde tijdschriften en auteurs van het interbellum daarom als weinig invloedrijk terzijde te stellen. De verzuilde literaire teksten werden immers door een groot en trouw lezerspubliek gelezen en ook critici als | |
[pagina 87]
| |
Menno ter Braak en H. Marsman ontkwamen er daarom niet aan zich destijds met dit werk van hun meer dogmatische collega's te bemoeien. De ideologische heroriëntatie in de literatuur van na de Tweede Wereldoorlog, die de overgang van een verzuilde naar een ontzuilde samenleving markeerde, heeft meer belangstelling ondervonden. Die interesse beperkt zich echter voornamelijk tot het werk van de literaire voorhoede van die jaren - met als belangrijkste representanten natuurlijk de Vijftigers. Deze ‘avant-gardistische’ blik op het literaire verleden geeft een vertekend beeld van de literair-historische werkelijkheid. Veel auteurs die zich nog met een bepaalde zuil identificeerden, maakten in die jaren van ontzuiling immers een veranderingsproces door dat evenzeer het bestuderen waard is. Hun werk kan een helder beeld geven van de worstelingen, ontgoochelingen en teleurstellingen van hen die zich binnen enkele jaren beroofd zagen van de oude ideologische ijkpunten en sociale geborgenheid die de oude zuil hun bood. Van Leeuwen is een van die dichters. | |
Vlammende vertenFreek van Leeuwen werd op 27 februari 1905 geboren in Leiden.Ga naar eindnoot2 Hij kwam uit een gereformeerd gezin van orgelbouwers. Van Leeuwen heeft nooit werkelijk afstand gedaan van het geloof, maar van de kerk als instituut moest hij niets hebben. Hij worstelde als homoseksueel nogal met de homofobie die binnen christelijke kring latent aanwezig was. Zijn kindertijd bracht Van Leeuwen door bij vier christelijk-gereformeerde oudere tantes in de Haarlemmermeer, waar hij vooral de bijbel, Dostojewski en Couperus las.Ga naar eindnoot3 In de jaren twintig keerde Van Leeuwen terug naar Leiden waar hij in aanraking kwam met de Arbeiders Jeugd Centrale (ajc), de jeugdbeweging van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (sdap). Het was de grote bloeiperiode van de socialistische beweging en Van Leeuwen beschrijft in zijn levensherinneringen hoe Margot en Marie Vos als ‘hofdichters van de socialistische arbeidersjeugd’ met hun optimistische verzen het geloof in een nieuwe mens en een nieuwe gemeenschap verkondigden.Ga naar eindnoot4 De bundels van de gezusters Vos waren zeer populair bij de sociaaldemocratische jeugd en hun gedichten werden vaak gereciteerd tijdens de bijeenkomsten van deze politieke jeugdbeweging. Van Leeuwen begon vergelijkbare gedichten te schrijven. Hij was een trouw bezoeker van de grote ajc-bijeenkomsten, die met enige regelmaat in Vierhouten plaatsvonden. In zijn gedichten hield Van Leeuwen - evenals zijn andere grote voorbeeld Henriette Roland Holst - vast aan zijn christelijke achtergrond en koos religieuze thema's om aan de hand daarvan het belang van de arbeidersstrijd te beschrijven. Tijdens een bijeenkomst in 1928 ontstond zo het gedicht ‘Het Heilig Avondmaal’, waarin hij het breken van het brood met het socialistische verlangen naar een werkelijk solidaire samenleving verbond. Typerend is ook het verlangen naar gereformeerde soberheid en eenvoud enerzijds en naar een eind aan alle armoede anderzijds, waarbij naar de wonderbare spijziging verwezen wordt: ‘Dit is het Wonder kam'raden, ziet:/ 't Brood der Gemeenschap vermindert niet.// Al wie in eenvoud zich | |
[pagina 88]
| |
overgeeft/ Zal nimmer hong'ren, zolang hij leeft.// Breekt het en deelt het, immermeer/ Drievoud wint ge het zelve weer’.Ga naar eindnoot5 De stijl van Van Leeuwen lijkt hier veel op die van de gezusters Vos en zijn eerste gedichten getuigen van een vast geloof in de nieuwe toekomst, de ‘vlammende verten’, indachtig de gelijknamige bundel van Vos uit 1926. Het is nu moeilijk voor te stellen hoe populair de poëzie van met name Margot Vos in deze jaren was, evenals het werk van die andere sociaaldemocratische huisdichter Carel Steven Adama van Scheltema.Ga naar eindnoot6 Vos' succesbundel De nieuwe lent (1923) beleefde zeker zes drukken - wat ook toen al veel was voor een dichtbundel. Aangemoedigd door het afdelingshoofd van de Leidse ajc stuurde Van Leeuwen halverwege jaren twintig enkele gedichten naar de ajc-voorman Koos Vorrink, die ze doorstuurde naar de dichter Jef Last. Last vond de gedichten te zeer schatplichtig aan die van de gezusters Vos en adviseerde zijn jongere collega om eenvoudiger te dichten, simpele liedjes te schrijven die de kameraden zouden begrijpen, die het liefst ook geschikt waren om te zingen in de kroeg.Ga naar eindnoot7 In 1927 debuteerde Van Leeuwen met enkele gedichten in De Socialistische Gids, het maandblad van de sdap.Ga naar eindnoot8 In het gedicht ‘Het lied van den zwerver’, dat in februari werd geplaatst, begeeft zich een zoekende werkeloze arbeider op stenige paden, op zoek naar het geluk. De toonzetting is ‘moedeloos’, maar anders dan in het gedicht ‘De strijders’, dat in de novemberaflevering zou worden opgenomen, wappert aan het einde van dit gedicht ‘felrood de Morgenvlag’ en gloort de blijde toekomst: ‘De Meienacht bracht de tijding/ op de fonklende Vreugdebazuin!/ Kameraad, draag de dag der bevrijding/ in de wachtende wereldtuin!’. In het gedicht ‘De strijders’ klinkt vooral vertwijfeling door en niet - zoals de titel van het gedicht doet vermoeden - de toon van de strijdbare socialist. De openingszin zegt al genoeg: ‘Wat baat het, zich vrij te vechten?’. Het gedicht is een aanval op de blijde toekomstverwachting en geprofeteerde ‘vlammende verten’: ‘Ik zag wel de vreugdige verten/ Waarover de morgen wacht./ Doch dacht mij de toekomst versperd en/ Versloten door Nooddrufts macht -’. Toch wist Van Leeuwen de redactie van De Socialistische Gids kennelijk over te halen om de verzen te plaatsen, maar waarschijnlijk had men toch moeite met een gedicht als ‘De strijders’. Naderhand verloor de redactie dan ook haar belangstelling.Ga naar eindnoot9 Henriette Roland Holst nam zijn werk echter in bescherming en voorzag enkele van zijn gedichten in haar bloemlezing met arbeiderspoëzie Tijdsignalen (1929) van lovende commentaar, waarin zij de ‘weemoedige klacht om de eenzaamheid van het leven, de smart van het onvervulde verlangen’ en het gebrek aan propagandistische lading juist zegt te waarderen - evenals het gebruik van ‘Christelijke tradities en symbolen’.Ga naar eindnoot10 | |
Dienstplichtige in het groote roode legerAls adolescent identificeerde Van Leeuwen zich sterk met de sociaal-democratische jeugdbeweging en de daar binnen geldende literaire esthetiek. Hij voldeed echter niet bepaald aan het ideaalbeeld van de geestdriftige partij- | |
[pagina 89]
| |
Margot Vos, circa 1911 [Letterkundig Museum]
dichter. Teruggekeerd in Leiden verbreedde Van Leeuwen zijn horizont en kwam hij niet langer alleen met ajc-ers in contact, maar ook met ‘jonge communisten, anarchisten, dienstweigeraars en vegetariërs’.Ga naar eindnoot11 In 1930 verbleef Van Leeuwen in Antwerpen, waar hij met arbeiders en daklozen van diverse pluimage kennismaakte. Hij vond er tijdelijk werk bij de opbouw van de | |
[pagina 90]
| |
Omslag door A.W. van Gils van de dichtbundel Het lied van den zwerver van Freek van Leeuwen uit 1936
Houtsnede van J. van Hell bij het gedicht ‘Het Heilig Avondmaal’ van Freek van Leeuwen in de bloemlezing Tijdsignalen (1929)
Wereldtentoonstelling. In Antwerpen werd hij zich verder bewust van zijn homoseksuele geaardheid. Deze ervaringen legde hij later vast in zijn novellenbundel Het simpel hart (1947). Na zijn verblijf in Antwerpen vestigde Van Leeuwen zich in Rotterdam. Hij trok in bij Bertus Meijer, een huisschilder die ook actief was als socialistisch dichter. De politieke tegenstellingen in Nederland verscherpten zich toen eind jaren twintig de crisisjaren hun schaduw vooruitwierpen. Langzaam maar zeker radicaliseerde ook Van Leeuwen en begin jaren dertig raakte hij betrokken bij de oprichting van het links-radicale arbeidersschrijverscollectief Links Richten. Samen met Meijer was Van Leeuwen een van de initiatiefnemers van de Rotterdamse afdeling en samen wisten zij andere arbeidersschrijvers bij het initiatief te betrekken, zoals de latere uitgever Geert van Oorschot.Ga naar eindnoot12 De Rotterdamse afdeling bestond voornamelijk uit arbeiders en ongeschoolde auteurs en kunstenaars, in tegenstelling tot de Amsterdamse, die een meer intellectueel karakter had met leden als Jef Last en Gerard Vanter (pseudoniem van Gerard van het Reve sr.). In 1932 sloot Links Richten zich aan bij het Internationaal Verbond van Proletarische Schrijvers in Moskou en werd daarmee tot een communistische mantelorganisatie.Ga naar eindnoot13 De wat meer anarchis- | |
[pagina 91]
| |
Lineoleumsnede van A.W. van Gils bij het laatste vers uit de dichtbundel Het lied van den zwerver
tisch ingestelde Van Oorschot en anderen verlieten het collectief en de greep van leden van de Communistische Partij Holland (cph) op Links Richten - onder de bezielende leiding van Jef Last - werd steeds groter. Vanaf september 1932 verscheen het tijdschrift Links Richten. Van Leeuwen werd gevraagd om de coördinatie en het secretariaat van het tijdschrift op zich te nemen. Het eerste nummer opende met het credo van Lenin: ‘De literatuur moet partijliteratuur worden’, waarmee de nieuwe toon was gezet. Van Leeuwen stelde in Links Richten zijn poëzie ten dienste van de partijgeleide klassenstrijd en beschreef in rauw-realistische gedichten de ellende van werklozen en loonslaven. Zijn eerste bundel Uitverkoop verscheen in 1932 en werd een verkoopsucces. In het derde nummer van Links Richten schreef hij over de politieke missie van de socialistische dichter: ‘De dichter zal zijn kunstenaarschap af moeten werpen en als gewoon dienstplichtige zal hij dienst moeten nemen in het groote roode leger’.Ga naar eindnoot14 In felle bewoordingen rekende Van Leeuwen af met zijn ajc-verleden en de gedichten van Margot Vos: ‘Waar Adama v. Scheltema nog meende, dat voor het bereiken van het socialisme stakingen etc. onontbeerlijk waren, daar meent Margot Vos, dat het voldoende zal zijn, als men een troep fleurig gekleede ajc-ers met mandolines gewapend, om de bontversierde Meiboom laat dansen’.Ga naar eindnoot15 | |
[pagina 92]
| |
Omslag door Henk Bruintjes van de dichtbundel Uitverkoop (1932)
De gedichten die Van Leeuwen voor Links Richten schreef, getuigen van dit revolutionaire bewustzijn en zijn eerder pamfletten dan gedichten. Het belangrijkste oogmerk van de links-radicale schrijvers was hun lezers aan te sporen tot de strijd tegen kapitalisme en imperialisme. Evenals in zijn ajc-tijd beschreef Van Leeuwen de armoede en bittere ellende van de arbeiders, maar met het grote verschil dat deze gedichten wél propagandistisch van aard waren. Veel gedichten die in Links Richten verschenen, hadden een aan de Nieuwe Zakelijkheid ontleende reportageachtige stijl. De toon is steevast alarmerend en opruiend. De boodschap ligt er dik bovenop, waardoor er meestal veel subtiliteit verloren gaat, zoals uit deze verzen van Van Leeuwen mag blijken: ‘Brand! brand! brand!/ Lees maar in de krant:/ Door een noodlottig toeval/ Een heel proletariërsnest verrekt./ Geen verzekering, die de schade dekt.../ De liefdadigheid mag ze begraven’.Ga naar eindnoot16 | |
[pagina 93]
| |
In het door de cph gecontroleerde blad werden religieus-socialistische verzen natuurlijk minder op prijs gesteld. Met de bundel Door het donker keerde Van Leeuwen in 1934 niettemin weer terug tot de metaforiek van de broederschap der discipelen. In het gedicht ‘De provocateurs’ staat echter niet langer de kameraadschap, maar de figuur van Judas centraal die het leed en de dood van de meester heeft gezocht en gevonden.Ga naar eindnoot17 Uit het gedicht spreekt de wanhoop van een langdurig werkeloos en verloren bestaan en de teleurstelling over het feit dat sommige kameraden niet krachtig genoeg bleken om die beproeving te doorstaan. De provocateur waar Van Leeuwen hier meer concreet naar verwees, is Marinus van der Lubbe, de Leidse arbeider en radencommunist die hij in Leiden had leren kennen en die de nazi's op 27 februari 1933 oppakten toen de Berlijnse Rijksdag in brand was gestoken. De beschuldigingen van de cph aan het adres van Van der Lubbe dat hij in samenwerking met de fascisten de Rijksdag in brand zou hebben gezet, veroorzaakte veel onrust binnen de redactie van Links Richten. Naast Van Leeuwen kenden ook andere leden van de redactie Van der Lubbe persoonlijk en sommigen bleven hem als een strijdmakker beschouwen. Andere redactieleden volgden de communistische lijn, wat een breuk teweegbracht binnen de redactie.Ga naar eindnoot18 De cph verloor door deze ruzie haar grip op Links Richten en Jef Last trok zich als trouw partijlid terug uit de organisatie, hetgeen het einde van het tijdschrift inluidde.Ga naar eindnoot19 Toen door deze strubbelingen, in combinatie met financiële perikelen, in augustus 1933 het laatste nummer van het tijdschrift verscheen, was er van het enthousiasme en idealisme van een jaar eerder weinig meer over en het collectief hield op te bestaan.Ga naar eindnoot20 Voor Van Leeuwen was het de kwestie rond Van der Lubbe die hem zeer raakte en die zijn vertrouwen in de socialistische beweging heeft geschaad. De communistische partij liet in september 1932 tijdens een schaduwproces in Londen ook Van Leeuwen als getuige tegen zijn oude kameraad Van der Lubbe optreden - een gebeurtenis waar hij later met weinig genoegen op terug zou zien. | |
Afscheid van het communismeNa het echec van Links Richten trok Van Leeuwen zich terug uit het politieke leven. Enkele jaren bracht hij door in Antwerpen waar hij ondermeer de novellenbundel Het simpel hart schreef. Ook liet hij er de jeugdpoëzie uitgeven die eerder in De Socialistische Gids was verschenen, wat resulteerde in de bundel Het lied van den zwerver uit 1936.Ga naar eindnoot21 Nieuwe bundels verschenen er niet meer in de jaren dertig. Desondanks wist Van Leeuwen met publicaties in verschillende tijdschriften een breed publiek voor zijn poëzie te interesseren. Hij publiceerde in christelijke tijdschriften als het protestantse Korenland, in het communistische Politiek en Cultuur, in ‘liberaal-burgerlijke’ tijdschriften als De Gids en Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, maar, zoals Van Leeuwen in zijn autobiografie schrijft, ‘overal was ik gast, nergens was ik thuis’.Ga naar eindnoot22 Ook Ter Braak, Vestdijk en Van Vriesland oordeelden positief over een aantal duidelijk door Bertolt Brecht geïnspireerde verzen en ballades - met titels als ‘Song van de blijde verwachting’ - die Van Leeuwen voor publicatie in Forum had toege- | |
[pagina 94]
| |
Freek van Leeuwen, De Bergrede, circa 1950 [Privé-collectie]
stuurd. In 1940 zouden deze verzen in de bundel Herdersgave verschijnen, maar tot een publicatie in Forum is het nooit gekomen.Ga naar eindnoot23 Opmerkelijk is de belangstelling voor het werk van Van Leeuwen vanuit rooms-katholieke hoek. De dichter en criticus Anton van Duinkerken toonde al interesse voor het werk van Van Leeuwen toen dit nog sterk communistisch georiënteerd was. Het religieus geïnspireerde engagement duidde hij als een verlangen naar het primitieve middeleeuwse christendom. Van Duinkerken zag in 1932 in De Gemeenschap de opstandigheid van de werkloze en berooide proletariër Van Leeuwen als een waarschuwing aan het adres van reactionaire en door communistenangst gegrepen katholieken: ‘Maar de jonge revolutionnair stelt in een gebed, welks toon zijn oprechtheid verraadt, het lot der proletariërs in Jezus' handen, en dit gebaar is zeker niet minder beduidend dan de vlotte angst voor Moskou, die toeneemt naarmate men, zelf in welstand, den honger van anderen ziet stijgen’.Ga naar eindnoot24 | |
[pagina 95]
| |
Naar aanleiding van deze positieve bespreking vroeg Van Leeuwen in 1940 met succes aan Van Duinkerken of hij zijn bundel Herdersgave wilde inleiden.Ga naar eindnoot25 Die verscheen bij de vooraanstaande sociaal-democratische Rotterdamse uitgeverij W.L. & J. Brusse, het brandpunt van de Nieuwe Zakelijkheid in de literatuur. Datzelfde jaar verscheen bij de al even prestigieuze uitgever A.A.M. Stols in diens befaamde poëziereeks Helikon zijn bundel Wederkomst, waarin zijn engagement meer dan ooit vorm kreeg in een religieuze beeldentaal en metaforiek. Van Duinkerken besprak deze bundel in De Tijd en had wat moeite met het aarzelende en zoekende karakter van Van Leeuwens poëzie.Ga naar eindnoot26 ‘Het is’, schrijft hij, ‘vóór alles de zielsbelijdenis van een ernstig en eenvoudig mensch, meer een zoeker dan een weter, meer een vrager dan een beoordelaar’. De bundel getuigde niet van de ‘mystiek van de Godheid van Christus’, aldus Van Duinkerken, en Van Leeuwen gebruikte de Christusfiguur vooral voor politiek-sociale doeleinden. Hij pleitte er daarom voor de bundel niet ‘naar een dogmatische norm’ te beoordelen (waarmee hij een dogmatisch-katholieke norm bedoelde), maar oog te hebben voor de kracht van zijn sociale boodschap ‘waarvoor een geloovige christen niet ongevoelig kan zijn’.Ga naar eindnoot27 Bladen van verschillende signatuur toonden belangstelling voor Van Leeuwens poëzie en zijn werk leek zelfs bij de oude ideologische vijanden op waardering te kunnen rekenen. Tegelijkertijd groeide in de gedichten de twijfel aan de kameraadschap binnen de socialistische beweging. Niet voor niets opende de bundel Wederkomst (1940) met een gedicht over Simon Petrus - het eerste in een reeks van twaalf apostelgedichten - die zijn kameraad Jezus tot driemaal toe verloochende. Van Leeuwen tekent hier het gevaar van idealisme als dit zich kenmerkt door een gebrek aan zelfbeheersing. De overmoedige strijdlust van zijn volgelingen staat in schril contrast met de rust van Jezus: ‘Spuw in Je handen, als het dan moet zijn/ Dan maar meteen de heele boel aan brokken./ De liefde steeg mij mar het hoofd als wijn/ En als het moet, ik zal wel voor je knokken’.Ga naar eindnoot28 De aanklacht tegen de rijke kapitalisten die iedere vorm van solidariteit met de armen ontberen, bleef in Van Leeuwens poëzie overeind staan, hoewel ook die aanklacht nu met een religieus sausje overgoten werd. In het gedicht ‘Ruitentikker’ uit Wederkomst, beschrijft de dichter de woede van enkele werkloze en hongerige jongeren, waarbij hij verwijst naar de bekende woorden van Jezus uit het bijbelboek Mattheüs:Ga naar eindnoot29 ‘Wij waren naakt, ge hebt ons niet gekleed/ Wij waren hongerig, ge gaaft ons niet te eten./ Uw overdaad hebt gij in zee gesmeten/ En met goed graan hebt gij uw vuur geheet’. Kort na de oorlog zou Van Leeuwen gaan schilderen en op een van zijn eerste schilderijen - ‘De Bergrede’ - vinden we een staande naakte en magere figuur temidden van allerlei zwervers en verschoppelingen en tussen hen het rood van wapperende vanen. Het schilderij zou gezien kunnen worden als een aanklacht tegen de toenemende rijkdom en individualisering in het naoorlogse Nederland. Het officiële christendom heeft Van Leeuwen nooit aangesproken. Bertus Meijer schrijft hierover, dat het verlangen van de uit een calvinistisch nest afkomstige Freek van Leeuwen vooral uitging naar een ‘niet door partijpolitiek vertroebelde broeder- en zustergemeenschap.’Ga naar eindnoot30 Van Leeuwen zou hierbij vooral de communes, waarin de eerste christenen leefden, voor ogen hebben | |
[pagina 96]
| |
gehad. De broederschap van de discipelen was voor Van Leeuwen het meest sprekende voorbeeld van een solidaire groep mensen, die genoegen nam met weinig, maar geestelijk een grote rijkdom kende. Dit verlangen naar kameraadschap verklaart misschien de sterke nadruk die hij in zijn religieuze gedichten legde op het verraad en de verloochening door Judas en Petrus binnen de socialistische broederschap. | |
Zoektocht naar nieuwe kameraadschapNa de oorlog probeerde Van Leeuwen een nieuwe ideologische thuis en een podium voor zijn religieus geïnspireerde socialistische poëzie te vinden. Met het socialistische tijdschrift De Vlam dacht hij een dergelijk podium te hebben gevonden. Dit weekblad verscheen in de jaren 1945-1952. Het had een socialistische signatuur, zonder direct partijgebonden te zijn, maar was niettemin een uitvloeisel van de pogingen tot socialistische ‘herzuiling’ na de oorlog. De doelgroep was divers en bestond ondermeer uit anarchisten, marxisten, pacifisten, radencommunisten en christensocialisten. Een aantal redactieleden was actief binnen het Sociaal-Democratisch Centrum (sdc) dat in 1946 door een aantal leden van de Partij van de Arbeid (PvdA) werd opgericht. Deze groep had duidelijk wel partijpolitieke idealen, namelijk een radicalisering van de PvdA.Ga naar eindnoot31 De Vlam was echter veel meer dan een spreekbuis van het sdc. Rond het tijdschrift vormde zich een heuse Vlambeweging. Binnen deze beweging bestond grote scepsis ten aanzien van de partijpolitieke ambities van enkele redactieleden. De politieke signatuur van deze sceptici was eerder revolutionair dan parlementair en hun blik was gericht op een nieuwe socialistische toekomst - een toekomst die via zuiver parlementaire weg maar moeilijk kon worden bereikt. De Vlambeweging moet eerder als een vorm van socialistische herzuiling worden beschouwd dan als een uitvloeisel van de doorbraakgedachte, zoals die ten grondslag lag aan de oprichting van de PvdA.Ga naar eindnoot32 Met name Jef Last verwoordde dit naoorlogse utopisch socialisme in zijn boekje Socialistische renaissance uit 1944. Hoe utopisch het streven ook mocht zijn, Last probeerde zo concreet mogelijk aan te geven hoe een op marxistische leest geschoeide socialistische samenleving na de fascistische dictatuur vorm zou kunnen krijgen. Opvallend is ook het mystieke en zelfs religieus te noemen karakter van Lasts ‘nieuwe socialisme’, gecombineerd met antiautoritaire en anarchistische trekken. Het gevoel dat het socialisme door partijpolitiek verraden was, leefde in elk geval zeer breed in de Vlambeweging. Dichter en uitgever Nico van Suchtelen wees in het eerste nummer onder het kopje ‘Het eerst nodige’ op de noodzaak om in het streven naar socialisme eerst de fouten van het verleden in te zien.Ga naar eindnoot33 Bij het artikel werd een fragment uit Van Leeuwens bundel Dood en geboorte van een lied (1945) geplaatst. De versregels waren voor deze gelegenheid voorzien van het kopje ‘Onze oude fout’. Dood en geboorte van een lied - Van Leeuwens definitieve afrekening met het door partijpolitiek verraden socialisme - verscheen kort voor de bevrijding bij de illegale uitgeverij De Distelvink van de tekenaar Ger Soutendijk, die via het illegale ajc-steunfonds de versprei- | |
[pagina 97]
| |
Portret Freek van Leeuwen door Kees van Ameyden, 1942 [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 98]
| |
ding van dichtbundels in de oorlogsjaren verzorgde.Ga naar eindnoot34 In de bundel beschrijft Van Leeuwen hoe de kameraadschap binnen de beweging ten onder zou zijn gegaan door eigenbelang en de machtswellust binnen de partij: ‘Partijzucht was de worm, die onze macht doorvrete’ en/ Al 't goede en groote in ons heeft doorknaagd./ Om klein belang werd grooter winst vergeten/ De laatste, heilge strijd tot broedertwist verlaagd’.Ga naar eindnoot35 De redactie van De Vlam bood Van Leeuwen in deze eerste jaren na de oorlog de ruimte om zijn kritiek op de socialistische beweging onder het voetlicht te brengen. Jef Last schreef eind '45 in het weekblad een bijdrage over Van Leeuwen en presenteerde hem daar als de nieuwe huisdichter van de Vlambeweging. In een bespreking van Dood en geboorte van een lied erkende Last dat hij deze gedichten niet zozeer in esthetisch opzicht waardeerde, maar eerder omdat zij uiting gaven aan ‘alles wat ons bezielde aan hoop en vertrouwen, maar ook onze nederlagen, onze fouten, onze vertwijfeling en tenslotte al dat, wat wij in harde en vaak bittere jaren van strijd leerden’.Ga naar eindnoot36 Met de bundel had Van Leeuwen kennelijk treffend de gevoelens van veel socialisten weten te verwoorden. De (apostolische) kameraadschap wordt in de bundel alleen in positieve zin belicht, als de beginjaren van de communistische beweging aan de orde komen: ‘En de simple apostelen zijn gegaan/ Om het nieuwe Evangelie aan elk te verkonden/ In simpele tale, die elk moest verstaan’.Ga naar eindnoot37 Het verraad verbindt Van Leeuwen in de bundel niet langer aan enkele ‘overenthousiaste’ provocateurs, als Van der Lubbe, nee, de hele kameraadschap was tot een probleem geworden: ‘In kroegen hebben wij ons broederschap gezwore' en/Gij zijt, een dronkenschap, mij naar het hoofd gestege' en/ Mijn kleine kracht sloeg op Uw kracht verloren’.Ga naar eindnoot38 In scherp contrast met deze verzen verschenen in De Vlam al snel bijdragen die juist getuigden van een juichend optimisme en grote verwachtingen ten aanzien van de ‘stralende socialistische toekomst’ - wat toon betreft goed vergelijkbaar met het sociaal-democratische gejubel uit de eerste decennia van de eeuw. Langzaam maar zeker won Last met zijn ‘socialistische renaissance’ terrein. Hij werd daarin onder anderen ondersteund door oudgediende Henriette Roland Holst. In een van de eerste nummers schreef zij in een bijdrage getiteld ‘De vreugde van het socialisme’: ‘enkel het socialisme kan aan de menschheid de werkelijke vrijheid en den waarachtigen vrede brengen’.Ga naar eindnoot39 Roland Holst had in tegenstelling tot Last moeite met Van Leeuwens somberheid en zijn afrekening met de oude socialistische kameraden. Van Leeuwen was bang dat zij hem als een ‘verloren zoon’ zou beschouwen die het socialisme definitief de rug had toegekeerd. In een brief aan Van Leeuwen van 7 januari 1946 weersprak zij deze vrees echter.Ga naar eindnoot40 Het lezerspubliek van De Vlam zou zich langzaam maar zeker gaan ergeren aan het aanhoudende geklaag van de verloren zoon. In 1946 begon Van Leeuwen te schrijven aan een reeks ‘Brieven aan Marianne’ - waarin hij ‘wat dieper op de vragen van het Socialisme en de dingen der liefde’ inging.Ga naar eindnoot41 In de korte prozastukjes zette Van Leeuwen nog eens zijn teleurstellingen in het socialisme uiteen. De Vlamredactie was zeer terughoudend over plaatsing, omdat de brieven een ‘te weinig duidelijke inhoud’ hadden en ze zag liever | |
[pagina 99]
| |
‘verzen met een groter kracht en meer niet te miskennen doelbewustheid’. Van Leeuwen moest de serie van zes brieven herschrijven. In het voorjaar van 1946 werden ze alsnog geplaatst.Ga naar eindnoot42 Verpakt in de nogal pathetisch aandoende symboliek schreef Van Leeuwen aan Marianne hoe hij jaren heeft gezocht naar het socialistische ideaal: ‘Ik ben je dankbaar voor alles wat je me gegeven hebt, maar ik weet nu dat ik niet meer tevreden zal kunnen zijn met wat je vroeger gaf. Ik heb je ziel gezocht, Marianne, en ik heb alleen je lichaam gevonden. Ik heb dat toen niet kunnen voelen, maar ik voel het nu’.Ga naar eindnoot43 In de laatste brief werd duidelijk waar de schrijver van de brieven uiteindelijk toch liefde en de troost gevonden heeft: niet bij Marianne, maar bij God. De verteller ondergaat een religieuze ervaring als hij neerknielt in een kathedraal en hem de volgende bijbelpassage te binnen schiet: ‘En al deelde ik al mijn goederen uit tot spijze der armen [...], indien ik de liefde niet had, het zoude mij niet baten...’.Ga naar eindnoot44 Het zou de laatste ‘Brief aan Marianne’ zijn die in De Vlam verscheen. Al voorafgaande aan de publicatie, had hoofdredacteur Storms aangegeven dat ‘onder onze vrijwillige medewerkende kameraden enkelen zijn, die popelen om Marianne aan het woord te brengen’.Ga naar eindnoot45 In het eerstvolgende nummer verscheen een gedicht waarin werd afgerekend met Van Leeuwens sombere brieven. Een geïrriteerde lezer liet Freek weten waar hij Marianne kon vinden: ‘Je kunt me vinden aan de haven,/ bij Kees en Piet en alle Man,/ die niet praten, maar slechts strijden kan./ Die moet ik met mijn liefde laven’.Ga naar eindnoot46 Het is een directe en wat botte aanklacht tegen het onmachtige gestamel in de brieven van Van Leeuwen. Storms was volgens eigen zeggen door de serie ‘in grote moeilijkheden’ gekomen. Boze brieven waren binnengekomen, waaruit bleek dat een groot deel van de lezers ‘het met deze zes [brieven] wel welletjes vond’.Ga naar eindnoot47 De serie werd afgebroken. Het antwoord van Marianne dat Van Leeuwen zelf op zijn serie liet volgen, werd niet meer gepubliceerd. Meer dan de eerdere brieven aan Marianne, spreekt uit deze brief nu ook de weigering van Freek zich politiek nog actief in te zetten voor het oude ideaal: ‘Voorop in de stoet liep ik en mijn haren waaiden in de wind. En achter me de tallozen, die ik lokte en waarvan weinigen trouw gebleven zijn. Dit alles ligt zoveel jaren achter ons. Vaak zijn mijn langende handen weer gevuld; vaak ook keek ik om of jij me volgde. Maar de weg die ik ging, opstandig en fel, was niet meer de jouwe. En daarom, Freek, kan ik niet komen’.Ga naar eindnoot48 | |
Kluizenaar van de Lange AkkerFreek van Leeuwen zou zich inderdaad niet langer fel en opstandig tonen en raakte langer hoe meer van zijn oude kameraden vervreemd. Zelfs het lezerspubliek van De Vlam zag niets meer in zijn houding ten opzichte van het socialisme; men verlangde een nieuw elan. Het bleek moeilijker dan ooit om nog iets van Van Leeuwen uit te geven. Zijn gedichtencyclus Katharsis - grotendeels geschreven tijdens de oorlogsjaren - bleef in portefeuille. De zwaarmoedige gedichten - duidelijk geïnspireerd door Rainer Maria Rilke - vonden in de jaren na de oorlog geen weerklank. Ze kenmerken zich door eenzelfde | |
[pagina 100]
| |
Rubriek ‘Brieven aan Marianne’ van Freek van Leeuwen in De Vlam van 18 mei 1946
| |
[pagina 101]
| |
teleurgestelde toon en zwaarmoedigheid als de ‘Brieven aan Marianne’: ‘Nu ben ik moede en zeer ontgoocheld, kind,/ Door deze liefde wranger dan tevoren./ En al wat u en mij nog samenbindt,/ Is 't heimwee naar den droom, dien wij verloren./ Dien gij in mij en ik in u niet vind -’.Ga naar eindnoot49 Rilke inspireerde Van Leeuwen tot deze innerlijke zoektocht naar de goddelijke liefde, of - zoals hij het zelf in het voorwoord bij een bundeltje vertaalde Rilke-gedichten in 1946 verwoordde - een oudtestamentische worsteling die ‘eindigen moet, in deemoedige overgave’.Ga naar eindnoot50 Een aantal van deze gedichten heeft een licht homo-erotische inslag. Een enkel gedicht verscheen in Vriendschap, het orgaan van het coc, de landelijke homo-organisatie die in 1946 was opgericht.Ga naar eindnoot51 Jef Last probeerde met een recensie van de novellenbundel Het simpel hart (1947) in dit tijdschrift een nieuw publiek voor het werk van Van Leeuwen te interesseren. Dergelijke pogingen bleken tevergeefs, uitgevers bleken niet geïnteresseerd om nog iets van Van Leeuwen uit te geven. Naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van Van Leeuwen in 1955 schreef Last in Vriendschap: ‘Zo is de dichter, die als geen ander in ons land naar “Gemeenschap” verlangde een der eenzaamste figuren van Nederland geworden, en in zijn kast stapelen zich de onuitgegeven en onuitgeefbare gedichten en verhalen op, waaraan geen uitgever zich durft wagen omdat Freek in zijn werk geen enkele concessie doen wil, de burgerij zijn socialisme, de Communisten zijn Christendom, de hetero's zijn homo-erotiek niet lusten, en de homo-phielen zich niet voor hun eigen dichters interesseren’.Ga naar eindnoot52
Vanaf 1954 woonde Van Leeuwen in het buitengebied van Leiderdorp, afgezonderd van de buitenwereld in het kleine huisje ‘De Lange Akker’ dat familieleden voor hem gekocht hadden. Jef Last gaf hem de bijnaam ‘de kluizenaar van de Lange Akker.’Ga naar eindnoot53 In deze jaren verkende hij voorzichtig het terrein van de experimentele poëzie en begon hij ook te tekenen. Deze tekeningen noemde Van Leeuwen zelf ‘psychogrammen’, introspecties in de eigen geest. De laatste jaren van zijn leven beperkte Van Leeuwen zich hoofdzakelijk tot het tekenen van deze psychogrammen en later tot het vervaardigen van grote abstracte olieverven. Als dichter leek Van Leeuwen tot zwijgen gebracht. Een van zijn laatste dichtwerken was het lange gedicht Atlantische legenden, dat hij grotendeels nog in Rotterdam voor zijn vertrek naar Leiderdorp geschreven heeft. Later werd het gedicht uitgegeven als nummer van het tijdschrift Bulletin van de Lange Akker - een gestencild tijdschrift dat vrienden samen met Van Leeuwen hadden opgezet. Zoals hij met zijn psychogrammen de mooie en minder mooie kanten van de eigen geest aan de buitenwereld toonde, zo tekende hij in Atlantische legenden met woorden de demonen van de moderne westerse samenleving in opbouw. De jaren vijftig profeteerden vooruitgang en optimisme, terwijl Van Leeuwen wees op de mensen die buiten de boot vielen en niet van die wederopbouw profiteerden in een Nederland, in een Europa als ‘cocktail gemixt met tranen/ Van vergeten dorpen/ In achtergebleven gebieden./ Alles gaat ten gronde...’.Ga naar eindnoot54 Ook Van Leeuwens bundel De staat verscheen een jaar later als aflevering van het Bulletin van de Lange Akker. Dit werk ontstond eind jaren veertig en vertoont stilistisch een sterke verwantschap met Dood en geboorte van een lied.Ga naar eindnoot55 Beide | |
[pagina 102]
| |
Freek van Leeuwen, circa 1940 [Letterkundig Museum]
Freek van Leeuwen, Psychogram, circa 1960 [Privé-collectie]
werken zijn zogenoemde acrostichons, naamdichten, waarbij de beginletters van de gedichten samen een regel vormen, in het geval van De staat een regel uit de Internationale: ‘De staat verdrukt; de wet is logen’. In dit lange gedicht beschreef Van Leeuwen de opkomst van het stalinisme als die van een koekoeksjong dat zich gevoed heeft met het oprechte idealisme van de arbeiders maar zich ontpopte als een nationalistisch en militaristisch moloch. Het sociaal anarchisme dat Van Leeuwen in deze bundel als alternatief voor staatssocialisme en kapitalisme beschreef, zou zich welhaast ‘organisch’, ongehinderd door het gezag van wetten en staten, door de broederschap der mensen moeten vormen: ‘En deze Orde zal Gemeenschap zijn,/ In haar zal Vrijheid eindlijk herberg vinden./ Geen Staat zal haar nog knechten, en haar binden/ Geen wetten, dan de wetten die daar zijn/ Van harmonie’.Ga naar eindnoot56 Bij deze nieuwe kameraadschap paste kennelijk niet langer een religieuze beeldentaal. Verwijzingen naar de broederschap en gemeenschap der apostelen bleven, evenals in Dood en geboorte van een lied, voorbehouden aan de grond- | |
[pagina 103]
| |
leggers van de Nederlandse socialistische beweging, de eerste verkondigers van de ‘blijde boodschap’.Ga naar eindnoot57 Toen De staat circa vijftien jaar na dato in 1961 verscheen, was er van Van Leeuwens optimisme niet veel meer over, wat niet wil zeggen dat hij zich niet betrokken voelde met recente politieke gebeurtenissen. Last besprak in 1959 in Vrij Nederland de nieuwe weg die Van Leeuwen met zijn experimentele tekeningen en gedichten was ingeslagen. In de jaren dertig keerde hij zich als strijder met zijn gedichten tegen de ‘klassieke’ politieke demonen - ‘Franco, Hitler, kapitalisme, stalinisme...’ - terwijl hij nu, moegestreden, meer beschouwend het demonische in zichzelf probeerde te doorgronden en vast te leggen: ‘Hij heeft het steeds gewaagd de demonen, ook zijn eigen demonen, in het oog te schouwen. Aandachtig beschouwde hij de chaos waarin deze hele wereld zich scheen te ontbinden. Hij zag vanuit zijn kleine kluis het kankergezwel der steden het land waar hij woonde overweldigen, zoals onredelijkheid en onmenselijkheid zich kankerachtig verbreiden in een wereld die iedere vaste structuur heeft verloren. En toen, niet met een schok, maar langzamerhand, ontdekte hij, dat ook deze woekerende kankercellen schoon waren’.Ga naar eindnoot58 De demonen van het kapitalisme waren lang niet zo tastbaar meer als in het vroege werk van Van Leeuwen, maar het gaat te ver om te zeggen dat Van Leeuwen met zijn psychogrammen het demonische alleen nog in zichzelf of in zijn nabije omgeving zocht. De toon van een bundel als Atlantische legenden is wel degelijk antikapitalistisch waar het zijn kritiek op de moderne vooruitgang betreft: ‘De kluizen zijn vol/ De betalingsbalans herstelt zich,/ Wie wil nog meer?// En morgen zal het nòg beter zijn,/ Maar niemand kan zeggen/ Waarin dat betere/ Bestaat’.Ga naar eindnoot59 Het zijn regels die vandaag de dag nog weinig aan zeggingskracht hebben verloren.
Terwijl de Vijftigers in Nederland de barricades betraden en tekeer gingen tegen zowel artistieke als politieke bekrompenheid, bivakkeerde Van Leeuwen tot zijn dood in 1968 in zijn Leiderdorpse ‘kluis’ en herleefde op een bescheiden manier en in een nieuwe vorm zijn strijdbaarheid, een strijdbaarheid die vrijwel ongezien bleef. De verspreiding van Atlantische legenden bleef beperkt tot de gestencilde uitgave die door vrienden en bekenden van ‘De Lange Akker’ werd afgenomen. Na de brede belangstelling voor zijn werk in de jaren dertig heeft Van Leeuwen als dichter geen voet meer aan de grond gekregen. Zijn kritische analyse in dichtvorm van de fouten die socialisten in de jaren voor en tijdens de oorlog hadden gemaakt, vond na de oorlog alleen kortstondig weerklank bij enkele van zijn oude kameraden. Het merendeel van de (nieuwe) kameraden zat echter niet op het gemopper van oudgedienden als Van Leeuwen te wachten en getuigde liever van de komende socialistische renaissance à la Last. Op het moment dat Van Leeuwen eind jaren vijftig aarzelend zijn strijdbaarheid hervond, had hij zich te zeer van het oude lezerspubliek vervreemd.
De zoektocht naar het socialisme heeft het werk van Van Leeuwen fundamenteel beïnvloed. Dit kwam niet altijd de literaire kwaliteit ervan ten | |
[pagina 104]
| |
goede, bijvoorbeeld waar dat zijn pamflettistische strijdpoëzie uit de jaren dertig betreft. Vanaf zijn eerste gedichten kreeg het verlangen naar kameraadschap vorm in een christelijke metaforiek, waarbij steeds weer werd verwezen naar de broederschap van de twaalf apostelen. Diezelfde metaforiek zou Van Leeuwen ook na de Rijksdagbrand toepassen, maar nu om zijn teleurstelling in de communistische kameraden en het verraad binnen de beweging aan de orde te stellen. In zijn heroriëntatie op het socialisme in de jaren na de oorlog koos Van Leeuwen voor een meer algemene en minder op christelijke leest geschoeide beeldentaal om zijn maatschappijkritiek in te vervatten. De broederschap werd in Dood en geboorte van een lied (1945) tot de veroorzaker van de euforie, waardoor socialisten het gevaar van fascisme en dictatuur niet snel genoeg hadden onderkend. De teleurstelling in het socialisme verbeeldde Van Leeuwen in zijn ‘Brieven aan Marianne’ door de figuur van Marianne, de oude geliefde, naar wie hij nog wel verlangde, maar die hij niet meer kon liefhebben. Als alternatief voor het socialisme bood Van Leeuwen in de brieven een meer individuele religieuze geborgenheid. Daarmee verloor hij het contact met het georganiseerde socialisme. In zijn poëzie uit de jaren vijftig en zestig is de religieuze beeldentaal bijna geheel verdwenen. Het oeuvre van Van Leeuwen geeft een doorleefd en eerlijk beeld van het gesloten dogmatisme van de jaren dertig en de daaropvolgende ideologische heroriëntatie in de jaren veertig en vijftig. Alleen daarom al verdient het als tijdsdocument meer aandacht. Na de Links Richtentijd vond zijn werk weerklank in brede kring, van confessionelen tot communisten. De receptie van deze poëzie leert dat de literaire zuilen minder gesloten en dogmatisch waren dan we nu misschien denken. Over en weer was er wel degelijk interesse voor elkaars pennenvruchten. Het was juist de literatuur die in deze verzuilde jaren nog enigszins een podium bood waarop representanten van verschillende politieke stromingen met elkaar in debat konden gaan. Door die verzuilde literatuur vandaag de dag onbestudeerd te laten en onze blik alleen tot de ‘burgerlijke’ hoofdstroming binnen de literatuur van die jaren te beperken, zouden we het literaire landschap uit die jaren schraler en eentoniger maken dan nodig is. |
|