Zacht Lawijd. Jaargang 6
(2006-2007)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
De kleine garnaal
| |
[pagina 21]
| |
| |
[pagina 22]
| |
Evarist Verdurme alias M.B. Ledegouwer [amvc-Letterenhuis]
atheneum kwam logischerwijs hard aan bij De Goedendag. Maar deze kwestie werd veel groter gemaakt dan op het eerste gezicht noodzakelijk leek. De Goedendag stond immers niet bekend als een tijdschrift met een bijzondere aandacht voor de seksuele ontvoogding van Vlaanderen. Een kleine nota onder aan de pagina deed dan ook vermoeden dat er veel meer aan de hand was. De redactie was er namelijk op uit om een enorme rel te ontketenen naar aanleiding van het kennelijke onrecht dat Ledegouwer was aangedaan: ‘Wij verzoeken dringend de Vlaamsche bladen een woordje over dit geval te reppen’.Ga naar eindnoot3 Het sterke vermoeden bestond dat Ledegouwer in ieder geval niet alléén vanwege zijn schunnige verzen de school moest verlaten. Behalve als talentvolle dichter had Ledegouwer, of eigenlijk Evarist Verdurme, in Gent een | |
[pagina 23]
| |
Zou dáár dus de knoop zijn, zou hem dáár de schoen wringen? Zou het geen zedelijke bekrompenheid zijn maar verwoede franskiljonswraak? Laat het 't een of 't ander zijn: Heer Prefekt (Eugeen Clevers) ge hebt den grootsten flater van uw leven begaan.Ga naar eindnoot4 Ondertussen was het kwaad natuurlijk al geschied en besefte de redactie van De Goedendag ook wel dat Clevers niet tot inkeer zou komen. De zaak werd wel | |
[pagina 24]
| |
aangegrepen om nu eens een duidelijk front te vormen. Ledegouwer stond bepaald niet alleen in deze zaak: Beste Vriend Ledegouwer, wij troosten u niet, wij willen ook uwen haat niet stillen, want wij voelen zelf den slag te sterk. Doch laat ons toe jou [sic] eerlijke hand te drukken, opdat je voelen moogt in dit oogenblik van strijd, hoe wij en gansch de Vlaamsche jeugd aan uwe zijde staan, aan de zijde van de oprechtheid, de dapperheid, het licht!Ga naar eindnoot5 Het was meer dan een ongelukkig voorval. De uitsluiting van Ledegouwer werd gezien als een provocatie aan het adres van de hele Vlaamse jeugd, als een aanleiding ook om de jonge garde een eigen plaats te geven binnen de Vlaamse Beweging. Want als er iets bleek uit dit artikel dan was het wel dat niemand, maar dan ook echt niemand te vertrouwen was. Ook Ledegouwers leraar Nederlands bleek namelijk een opmerkelijke rol in deze kwestie te hebben gespeeld. De Gentse leerlingen kregen les van niemand minder dan Dr. Leo van Puyvelde, Rodenbach-specialist en een vooraanstaande Vlaamse Beweger. Deze traditionele katholieke cultuurflamingant was aanvankelijk zeer gecharmeerd van het feit dat een van zijn veelbelovende leerlingen zich
Leo van Puyvelde in 1904 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 25]
| |
aan de literatuur ging wijden. Hij moedigde Ledegouwer aan en verbeterde zelfs af en toe een gedicht voor hem. Maar bij het lezen van de gehele bundel moeten bij hem de stoppen zijn doorgeslagen. Noch de morele, noch de ideologische strekking kon hij met zijn eigen geweten in overeenstemming brengen, waarna hij bij zijn baas ging pleiten voor het vertrek van Ledegouwer.Ga naar eindnoot6 Ook deze constatering was een klap voor de mannen van De Goedendag. Op hun door franskiljons geleide athenea waren de lessen Nederlands doorgaans een oase. Hier kwamen ze mensen tegen die het literaire veld vormgaven en het (cultuur)flamingantisme tot leven wekten. Maurits Sabbe in Mechelen, Pol de Mont en August Barms in Antwerpen, Pieter Tack in Brussel, Van Puyvelde en René de Clercq in Gent; onder het toeziend oog van deze mensen zetten de dichters van de toekomst hun eerste wankele stappen in de wereld van de letteren. Dit waren mensen om je aan vast te klampen en dat nu uitgerekend een van hen ervoor verantwoordelijk leek dat dé cultdichter van het moment van school werd gestuurd, dat was moeilijk te begrijpen. Wat dat betreft is het veelzeggend dat de woede van de redactie eigenlijk niet de uitsluiting van de flamingantische atheneumleerling Evarist Verdurme betrof, maar het fnuiken van de bewegingsvrijheid van de flamingantische dichter Ledegouwer. Dat lijkt niet meer dan een nominaal verschil, maar het maakt veel duidelijk over het belang dat in deze kringen aan literatuur in het algemeen en aan goede literatuur uit eigen gelederen in het bijzonder werd gehecht. Wat Ledegouwer deed, was veel meer dan vrijblijvend
Franse titelpagina van Heoos met opdracht aan Leo van Puyvelde [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 26]
| |
Groepsfoto van ‘Al groeiende bloeiende’ uit Lokeren (1912) met Ledegouwer (vierde van links) [amvc-Letterenhuis]
dichten over de erotiek van de jeugd. Zijn poëzie, zoals nagenoeg alle literatuur, was een middel in de strijd. En wanneer dat woord ‘strijd’ opdook in De Goedendag kon er weinig misverstand bestaan over wat men daar precies mee bedoelde. Het verbeteren van de Vlaamse rechten was een strijd, net als het verspreiden van de Nederlandstalige cultuur en in het geval van Ledegouwer betekende strijd het hervormen van de maatschappij. Voor minder deed hij het simpelweg niet. Zijn maatschappelijke engagement en zijn literaire ambities maakten deel uit van één trefzeker project. Michel van Vlaenderen schreef terecht dat ‘naar zijn [Ledegouwers] opvatting de huidige maatschappij een rotte boel [was], die geheel moest omgeploegd worden wilde men doortastende veranderingen invoeren, en daar dat niet door evolutie gaan zou, dan moest het maar door revolutie’.Ga naar eindnoot7 Het werk van Ledegouwer was met andere woorden geen kinderspel. En de felle steunbetuiging waarin De Jeugd als nieuwe entiteit in De Strijd werd geïntroduceerd, zegt veel over de impact die zijn prille project had op in ieder geval een deel van zijn beoogde publiek. Toch bleef het elders ijzig stil. De enige die reageerde, was de Brusselse flamingant en schrijver Jef Mennekens. Hij besprak in Carolus Ledegouwers gewraakte dichtbundel Heoos om aan het eind van die recensie de autonomie van de dichter te verdedigen. Mennekens kon bijna niet geloven dat het uitgeven van een dichtbundel waarin passages voorkomen die, als je ze volledig | |
[pagina 27]
| |
Jef Mennekens in 1929 [amvc-Letterenhuis]
uit het verband rukt, onzedig zouden kunnen overkomen, aanleiding kon zijn voor het van school sturen van de dichter. Alhoewel deze bijdrage van Mennekens ongetwijfeld zal zijn gewaardeerd, werd uit diens verbazing toch ook duidelijk dat hij de draagwijdte van deze kwestie niet helemaal vatte. Voor hem was Heoos niet veel meer dan een niet onverdienstelijke eersteling van een jonge, ietwat onstuimige dichter die niet geheel gespeend was van talent. Zijn poëzie was bij momenten doorleefd, alhoewel niet overal origineel. Van Kloos en Perk tot Heine en Gorter; de invloeden prikten hier en | |
[pagina 28]
| |
daar wel erg nadrukkelijk door de poëzie heen. Hier was duidelijk een ontluikende dichter aan het werk die alle steun verdiende, scheen Mennekens te willen betogen. En om zo iemand nu van school te sturen, dat ging hem veel te ver. De verbazing betreft dus niet alleen de beslissing van de school, maar ook de aanleiding. Wat was er nu onschuldiger dan een beginnende verzenmaker, al alludeerde hij hier en daar op de daad? Wat dat betreft had Leo van Puyvelde de bundel veel beter begrepen. Hij had ingezien dat Ledegouwer meer wilde zeggen met zijn boek en hij voelde zich met recht in het nauw gedreven. | |
Laat maar alles bloot (en beginnen)De geur van Uw vleesch is een wierook van wellust,
die blauw- onwolkt mijn zuiver bangen;
de geur van Uw vleesch doorhuivert mijn zinnen,
die heimelijk gaan trillen in dartel verlangen...
- Kom, Lieve, drukken we, éer morgen grauwt,
ons lippen saam in trilling van leven...
o, 'k voel het door Uw borsten beven,
't geneuchte dat uit Leven dauwt.
- O, laat maar, laat maar alles bloot,
en staar mij aan: Uw oogen zijn groot
en zoet...
Laat los, mijn Lief, de morgen is rood
als bloed.Ga naar eindnoot8
Naar verluidt was het hier allemaal om te doen geweest. Dit was het gedicht dat de woede van Van Puyvelde en Clevers zou hebben gewekt. Toegegeven, Ledegouwer laat weinig onzekerheid bestaan over wat er precies moest worden verstaan onder ‘'t geneuchte dat uit Leven dauwt’, maar ook Van Puyvelde moet hebben gezien dat dit nauwelijks een erotisch gedicht genoemd kan worden. Hoezeer je ook kan beweren dat een regel als ‘o, 'k voel het door Uw borsten beven’ niet de handigste of mooiste formulering is die de Nederlandstalige poëzie kent, moet toch gezegd dat Ledegouwer het thema van de jeugdige lichamelijke liefde als reinigingsritueel bijzonder effectief aanwendt. Seks is immers geen doel in dit gedicht. Het is integendeel een prelude, of misschien zelfs een noodzakelijke voorbereiding op de komende strijd voor een hoger ideaal. De nieuwe morgen ligt veelbelovend in het verschiet en de ik kan gesterkt door de jeugd, de liefde, de ‘trilling van leven’ ten strijde trekken. Bevrijd van alle zorgen en gezuiverd van alle ballast, is de ik als herboren. ‘Laat maar alles bloot’ is niet onverwant aan Van Ostaijens latere beroemd geworden regel ‘Ik wil bloot zijn en beginnen’. Bloot zijn en beginnen was ook precies wat Ledegouwer wilde, maar dat kon wel pas nadat al het onzuivere was vernietigd. | |
[pagina 29]
| |
Ledegouwer had er nooit een geheim van gemaakt waaraan hij precies zou willen beginnen, als hij eenmaal bloot was. Daar wisten ze op het Gentse atheneum alles van. Net als zijn schoolcarrière stond zijn schrijverschap in het teken van zijn flamingantisme. Zijn bundel Heoos - Grieks voor dageraad - speelde daar op een zeer eigenzinnige manier op in. Het boek was ingedeeld in drie afdelingen, die respectievelijk ‘Lijden’, ‘Licht’ en ‘Liefde’ getiteld waren, en volgde op het eerste gezicht een redelijk traditioneel regeneratie-schema. De ik ging door verschillende emoties heen, dreigde bijna ten onder te gaan aan het leed dat het leven met zich meedroeg, vond toch nog net op tijd de inspiratie om verder te strijden en bereikte uiteindelijk de nieuwe dageraad; de definitieve ‘herwording’ van de mens. Zo abstract geformuleerd, was Ledegouwers poëzie precies wat Van Puyvelde van de Vlaamse literatuur verwachtte. Maar er zat iets pervers in zijn gedichten, iets dat zelfs de schande van de erotiek oversteeg: Ik ben verheerlijkt opgereezen
uit ziedende olie en nijdige pek:
nu zal ik eeuwig heilig wezen,
en zonder vlek;
nu mag ik witte kleed'ren dragen,
en tartend trappen op spijt en spot;
de zwarte dwergjes zullen vragen:
is hij God?Ga naar eindnoot9
Is hij God? Was Ledegouwer gek geworden? Van Puyvelde die er een voorstander van was dat ‘de volkskracht der Vlamingen zich zou kunnen ontplooien in al haar verscheidenheid’ moet dit toch een beetje te verscheiden hebben gevonden.Ga naar eindnoot10 Veel volkskracht was er overigens ook niet te vinden in Heoos. De regeneratie gold eigenlijk alleen de dichter zelf en zijn vurige strijd leek niet zozeer tegen de vijanden van Vlaanderen gericht, als wel tegen iedereen die de dageraad nog niet had bereikt. De herboren mens is bij Ledegouwer bepaald geen filantroop. De staat van ‘liefde’ die hij heeft bereikt, heeft nauwelijks weerslag op zijn houding in de buitenwereld: ‘o, 'k heb gedronken Lijden's wijn,/en daaruit wast Geweld!’ klinkt het ergens.Ga naar eindnoot11 En even verder: ‘Ik wil het leven ondergaan/met diep in mij - de Dood./Ik wil boven de wereld staan,/alleen en groot’.Ga naar eindnoot12 Enige messianistische trekken konden de Vlaamse Beweging niet ontzegd worden, maar niemand had zich ooit zoals Ledegouwer opgeworpen als unieke brenger van de waarheid. Integendeel, de ware volksopvoeder toonde het volk alleen de juiste weg die illustere voorgangers hadden gewezen. Hij sprak niet zelf, maar verkondigde - als ware hij een priester - de onloochenbare waarheid. Ledegouwer verkondigde ondertussen alleen zijn eigen waarheid. In combinatie met zijn politieke bedoelingen - waarvan Van Puyvelde zeer goed op de hoogte was - kon dit alleen betekenen dat Ledegouwer een totale vernieuwing van de Vlaamse Beweging voorstond. De traditie deed er niet meer toe, de grootsheid van het middeleeuwse Vlaanderen had geen waarde meer. En de voorvaderen? Weg ermee! ‘Dit boek is een kus voor mijn geliefden’, had | |
[pagina 30]
| |
Ledegouwer voorin Heoos gezet, maar het bleek een doodskus te zijn voor de Vlaamse traditie: laat maar alles bloot en beginnen. | |
Ik zal u zeggen dat de huidige zedelijkheid rot is, en onzedelijkDat Ledegouwer inderdaad geen poging had willen doen om de Vlaamse Perk te worden, zoals Jef Mennekens had gesuggereerd, maar dat hij met zijn poëzie vooral maatschappelijke bedoelingen had, bleek uit het pamflet De naakte jongeling, dat Ledegouwer volgens de datering op 1 januari 1913 schreef en dat vrijwel onmiddellijk in druk verscheen bij de uitgeverij met de toepasselijke naam De Bliksem. In het voorwoord zette Ledegouwer meteen de toon: Vlaanderen is het land waar het Ongezonde welig tiert. Vlaanderen is het land waar de macht van bekrompen pennewips den scepter zwaait over weltevreden burgers, en de hand reikt aan den ouden slenter, die alle leven doodt, en allen dood beheerscht. Hier is een schrijver aan het woord die weet wat hij wil. Dat Vlaanderen ‘ongezond’ was en werd geregeerd door bekrompen lieden, met steun van de naar geld en macht smachtende burgerij, die daarvoor graag haar Vlaamse identiteit liet varen, was een vaak gehoorde klacht. Dat het volk nog niet verlicht was en bijgevolg als ‘blind’ werd omschreven, was ook niet nieuw, maar dat het volk daarop werd aangekeken, lag veel minder voor de hand. Niemand was zo ver gegaan als Ledegouwer nu. Hij verweet het volk niet alleen passiviteit, zoals af en toe wel gebeurde, maar hij kende het een zelfdestructieve rol toe. Zelfdestructie met verstrekkende gevolgen. Ook de enkeling - hij dus - die wilde ontsnappen, werd meegesleurd in de collectieve val. Hiermee oversteeg Ledegouwer al in de eerste alinea de directe aanleiding voor zijn pamflet. Het was niet het Gentse atheneum dat ‘ongezond’ was en niet Eugeen Clevers die een desastreuze uitwerking had op het Vlaamse volk. Ledegouwer bezag zijn onheil in een veel groter kader. Zijn poging om in zijn eigen taal iets te zeggen over zijn eigen land was afgestraft en daar had eigenlijk iedereen schuld aan. Ledegouwer zag zich totaal geïsoleerd achterblijven. Nu hij gedwongen was om het atheneum te verlaten en hij geen steun hoefde te verwachten van de cultuurflamingantische voorhoede, moest hij welhaast tot de conclusie komen dat zijn poëzie te vooruitstrevend, te nieuw, of in ieder geval te ‘anders’ was voor Vlaanderen. En dat terwijl die gemeenschap, ‘Vlaanderen’, zo'n centrale rol speelde in zijn poëtica. Het was ook niet zozeer de literatuur die hij wilde vernieuwen, als wel het discours. De taal van de machthebbers, maar ook de taal van de voorhoede van de Vlaamse Beweging - zo redeneerde hij - was misleidend. Bovendien was er slechts ruimte voor één verhaal. Eenieder die dat verhaal van dienstbaarheid, deugdelijkheid en traditionele | |
[pagina 31]
| |
| |
[pagina 32]
| |
Ledegouwer daarmee een wapen in handen gegeven. Hij bestreed niet dat zekere passages wellicht naar de heersende normen ‘onzedelijk’ waren. Maar wie of wat verplichtte hem om te leven naar de heersende normen? Die normen waren in zijn ogen - Michel van Vlaenderen wist dat later trefzeker te verwoorden - drastisch aan vernieuwing toe. ‘Ik zal u laten zien dat de huidige zedelijkheid rot is, en onzedelijk’, schreef hij aan het einde van zijn voorwoord. Hiermee had hij het subversieve van zijn streven flink in de verf gezet. Ledegouwer schrok er blijkbaar niet voor terug om werkelijk overal vraagtekens bij te plaatsen en te zeggen wat iedereen wel wist en stiekem dacht, maar wat niemand hardop durfde te zeggen. Maar iemand moest het doen en die, zo meende Ledegouwer, kon daar dan beter voor geëerd worden dan gestraft: Maar wij slaan de handen aan 't werk: wij leggen de wonden bloot, om er zalf in te gieten. Gij, onmachtigen die kermend toeziet, waarom kruisigt gij den Zalver?...Ga naar eindnoot14 | |
Heden is u geboren de Nieuwe MenschIn plaats van zich rustig te verdedigen, koos Ledegouwer de frontale aanval. In zijn voorwoord had hij zichzelf al ‘Zalver’ genoemd en in zijn eigenlijke ‘verhaal’ De naakte jongeling ging hij nog een stapje verder. Hier was hij - als in Heoos - niemand minder dan de uitverkorene. Al vanaf het motto uit Genesis (‘En ze waren beide naakt, Adam en zijne vrouw, en zij schaamden zich niet’, Genesis 2:25) maakte Ledegouwer duidelijk dat hij zichzelf - of zijn literaire en maatschappelijke project - als een absoluut begin beschouwde. Zonder zich veel aan religieuze gevoeligheden gelegen te laten liggen, schetste hij in het begin een ‘felle strijd in de ontaarde samenleving.’: ‘De familie der Droogstoppels: de priesters, die donderen en bliksemen en den vloek uitspreken over naaktheid en vleesch; de filisters, die sjacheren en fatsoenlijk doen; de burgers, die met deftige schaamte op zich voelen de vermaledijding over hun “bedorven” natuur’.Ga naar eindnoot15 De schets laat weinig aan de verbeelding over. De wereld wordt geregeerd door een vooropgesteld idee, waaraan iedereen die een plaatsje in de maatschappij wil verwerven zich onderwerpt. De ‘schoone Jongeling, naakt’ beziet - als Nietzsches Zarathustra - dit schouwspel vanaf een ‘heuvel, in huiverenden morgenbrand’. Hij is niet alleen verheven boven het woeden van de ontaarde samenleving, maar ook - in schrille tegenstelling tot de mensen in het dal - verlicht door de eerste zonnestralen. Bij het zien van de ‘tierende menigte’ overvalt hem een ‘groot medelijden’. De positie van deze jongeling was zeer ongebruikelijk in de Vlaamse Bewegingliteratuur. Er waren uiteraard talloze helden opgevoerd, de ene nog kraniger dan de andere en ook de antihelden hadden zo hun charmes. Al deze personages hadden vanzelfsprekend een uitzonderingspositie, maar geen van hen stond buiten de maatschappij, laat staan erboven. Deze positie strookte simpelweg niet met de roeping van de Vlaamse schrijver. Hoe modern die schrijver ook was - of zelfs na het verscheiden van Ledegouwer | |
[pagina 33]
| |
nog zou worden - hij bleef een lid van de intellectuele voorwacht ónder het volk. Zo niet Ledegouwer. Zijn naakte jongeling daalt overmand door levensweelde neer tot het volk en spreekt, nadat hij daartoe is aangespoord door ‘een grijze Hoogepriester’ de volgende woorden: Vreest niet. Want ik breng u een blijde tijding, die vreugde zal zijn voor ieder hart: heden is u een verlosser geboren in de jeugd van uw kroost; heden is u geboren de Nieuwe Mensch. [...] Ik ben de Nieuwe Mensch. Ik kom u leeren het groote Leven, en de weelde van het vleesch, en de goedheid van de Natuur...Ga naar eindnoot16 De afloop van het verhaal valt verder te raden. De naakte jongeling wordt beschuldigd van blasfemie, doet nog een paar pogingen om zijn boodschap over het pure en het goede van het naakte, jonge leven over te brengen, maar berust uiteindelijk in zijn lot. De menigte kruisigt hem en vlak voordat hij sterft zegt hij: ‘het uur is nog niet gekomen’. Waarna Ledegouwer besluit: ‘De zon verbloedde in 't Westen, en de nakende Nacht was vreeselijk.Ga naar eindnoot17 De Nieuwe Mens. Voor minder deed Ledegouwer het niet meer. Hij maakte zonneklaar dat hij absoluut geen vertrouwen meer had in de heersende leiders, opvattingen, waarden, kortom in de gehele maatschappij. Het had voor hem ook geen zin om op te roepen tot vernieuwing. Vernieuwing impliceert immers dat er een deel van het oude mag blijven bestaan. Dat ging lang niet ver genoeg voor de Gentse dichter. Het moest eens afgelopen zijn met het eeuwige verbouwen, repareren en voorzichtig oplappen van wat in feite een onbewoonbaar krot was geworden. Het werd tijd voor een verhelderende sloop en een frisse nieuwbouw. | |
Apothéose quelconqueHet werk van Ledegouwer was bepaald niet onopgemerkt voorbij gegaan. Er was uiteraard het schandaal; er was de recensie door Jef Mennekens en begin 1913 was er ook ineens lof van Maurits Sabbe. In Heoos was een veelbelovende jonge dichter aan het werk, meende de gezaghebbende criticus.Ga naar eindnoot18 Dat was natuurlijk niet slecht. Aandacht was nooit slecht, zeker niet als ze gepubliceerd werd in De Vlaamsche Gids. Deze recensie verschafte Ledegouwer in zekere zin zelfs toegang tot de mainstream bladen. Er verschenen een paar gedichten van hem in diezelfde Vlaamsche Gids. Het ging de dichter dus voor de wind. Nauwelijks achttien was hij en hij mocht al meedoen met de grote jongens. Maar was het hem daar wel om te doen? Vond hij eigenlijk niet dat Sabbes toespelingen op zijn ‘zieleleed’ en ‘jeugdromantiek’ eerder beledigend waren? Sabbe was immers de zoveelste die - wellicht onbewust - de angel uit zijn poëzie haalde en maar jammerde over het potentieel van de jonge dichter, zonder naar de inhoud van de bundel te kijken. Hij had per slot van rekening toch nog iets gezegd? Ledegouwer vertrok in november 1913 naar Parijs. Hij wilde het leven zien en veel leven ontwaarde hij niet meer in Vlaanderen.Ga naar eindnoot19 Maar er was nog iets anders. Ledegouwer was ziek, heel erg ziek zelfs. Zijn ruggenmerg was aan- | |
[pagina 34]
| |
getast en de beangstigende diagnose luidde: hersenvliesontsteking. Ledegouwer was slim genoeg om in te zien wat dit voor de korte termijn betekende. Hij pakte zijn laatste kans en vertrok. In Parijs dichtte hij nog elke dag over de kracht van de jeugd en een leven in het besef van de dood. Dat laatste werd steeds minder overdrachtelijk. Niet dat hij meende dat hij de strijd tegen het verstikkende discours aan het winnen was, maar er kwam een andere dood aan. Die dood sloeg toe op 15 januari 1914. Evarist Verdurme moest nog 19 worden.
Er werd verslagen gereageerd in Vlaanderen. De Goedendag, Carolus, Zondagsblad, De Tijd en nog wat andere tijdschriften besteedden aandacht aan Ledegouwers overlijden. Niet overal even accuraat. Niet overal met evenveel aandacht voor de reikwijdte van zijn werk. Hopelijk zou er ooit nog eens iemand opstaan die zijn kleine oeuvre objectief zou bekijken en Ledegouwer een plaats zou geven ‘in onze Vlaamsche Letterkunde naast Rodenbach...’ verzuchtte zijn vriend Michel van Vlaenderen.Ga naar eindnoot20 Want een ‘naäper’ was het niet, wist hij, en de term jongelingsverzen dekte de lading toch ook niet helemaal. Van Vlaenderen gunde zichzelf nog even de tijd om het definitieve woord over de overleden dichter te zeggen. Het was natuurlijk ook niet eenduidig wat Ledegouwer had gedaan. Het was zelfs een gewaagde onderneming geweest, die - zo zou de conclusie kunnen zijn - wellicht gedoemd was te mislukken. Ledegouwer had geprobeerd om het catchy refrein van een monsterhit te vervangen door een twaalftoonscompositie. Stukken beter, maar niet meteen geschikt voor iedereen. Misschien was dat wel zijn echte tragiek. Toch kan je niet zeggen dat hij zijn kritiek niet eenvoudig kón verwoorden. Nog geen maand na zijn overlijden dook er een bijzonder helder en vernietigend gedicht op uit zijn nalatenschap over een onderwerp dat de Vlaamse Beweging in het hart trof: de massabetoging. Sinds de Conscienceherdenking op 11 augustus 1912 wist iedereen welke volksmachten er op de been gebracht konden worden voor Vlaanderens eer, toen men met duizenden en nog eens duizenden manifesteerde voor een zekere... ach kom een eh... een schrijver... zo'n schrijver met een baard, die zo veel betekend had voor... nou ja, dat hij had bijgedragen aan... goh, je weet wel, veel verdiensten op het gebied van eh... tja: Apothéose quelconque
De dag staat stil. Het land is beroerd.
De vlaggen flappren in den wind;
Trompetten schettren, stoeten gaan:
gezang, gedans, gejoel, getoet:
het vorstelijk Volk viert feest.
Daar staat de gevierde. 't Wordt stil alom.
Hij zal wat zeggen, horkt... - Hoe mooi!!
Geroep, gejuich, getier, gehuil,
trompetten schettren, stoeten gaan...
ik voel me verbleeken, verbloeden vergaan.
| |
[pagina 35]
| |
De vlaggen flappren in den wind;
trompetten schettren, stoeten gaan;
de huizen zijn vol, de straten staan vol:
het vorstelijk Volk viert feest.
Geen kommer nu, geen zorgen. Op!
Wij vieren Hém!... (hoe heet ie ook weer?)
- En wacht ons morgen de oude karwei -
van kommer vrij, van zorgen vrij!
- En hongert de vrouw en fluimt het kind -
wie heeft er zijn huis het mooiste gepint?
Zes dagen werken, maar 's Zondags niet;
zes dagen slaaf, maar nu?
- Het Diet!
- Hoerra!
Geklonken, gedronken te zijner eer:
Hém vieren we, Hém!... (hoe heet ie ook weer?)
De vlaggen flappren in den wind;
de trommels slaan, de stoeten gaan,
de stoeten gaan, de trommels slaan....
de roes!
de roes!
Ik voel me zoo arm nu, ik, de rijke,
ik voel me zoo zwak, zoo klein, zoo leeg...
en niemand, die me helpen kàn!
- Zie! Zarathustra tiegt voorbij...-
Daar is een groot geweld in mij.Ga naar eindnoot21
| |
EpiloogHet schooljaar 1913-1914 kende een tumultueus einde op het Antwerpse atheneum. Sinds oktober 1913 had de school een nieuwe prefect, de heer Loos. Nieuw als hij was en wellicht onbekend met de precedenten, stuurde hij tegen de zomer van 1914 de jonge Franstalige dichter Paul Neuhuys van school omdat hij Paul Joostens zijn dichtbundel La source et l'Infini van pikante illustraties had laten voorzien.Ga naar eindnoot22 De Vlaamsche Bond stond op scherp. Er hoefde maar dàt te gebeuren, of de geschiedenis zou zich herhalen. En het duurde niet lang voordat dàt ook daadwerkelijk gebeurde. Voor 6 juni 1914 was er een lezing uit Falklandjes van Herman Heijermans aangekondigd. Loos meende dat dat niet door de beugel kon, helemaal niet nu de katholieken weer op het pluche zaten, zo luidde de wonderlijke redenering. De Vlaamsche Bond schikte zich en stelde voor om dan maar voor te lezen uit De wandelende jood van August Vermeylen. Dat was immers een zeer gewaardeerd boek. Maar weer oordeelde Loos anders. Ook Vermeylen mocht niet voorgelezen worden. Tijdens de gewraakte avond - in aanwezigheid van de prefect - besloot Oskar de | |
[pagina 36]
| |
Prefect Eduard Loos in 1931 [uit G. Verboven, Historische schets van het Koninklijk Atheneum voor Jongens te Antwerpen. Vlaamse Oudleerlingenbond Athenea Antwerpen, Antwerpen 1949]
Smedt dan maar om een voordracht te houden over de prerafaëlieten. Maar het kwaad was al geschied. Leerlingen en oud-leerlingen besloten om hun grieven uit te schreeuwen in het speciaal voor deze gelegenheid weer tot leven gewekte tijdschrift Rechtuit.Ga naar eindnoot23 De kritiek loog er niet om. Vooral het artikel van Paul van Ostaijen, oud-leerling van het atheneum, was erg fel. Opmerkelijk was ook dat hij zijn gal spuwde onder het volgende motto: Gij die eunuk van harte zijt!
(Ledegouwer)
Het motto was afkomstig uit De naakte jongeling en werd daar door de hoofdpersoon in het gelaat van de onwillige massa geworpen. Gij onkundigen! had Ledegouwer de mens en toegeschreeuwd, die ziende blind en horende doof bleven voor de daden en de stem van de verlosser. De mensen misten iets, ze waren van iets ontdaan, om iets anders niet meer te kunnen doen. En precies dat weigerde Ledegouwer, en weigerde nu ook Van Ostaijen. ‘Mijnheer Loos’, schreef hij, ‘wij willen van geene kastratie weten’, daarmee suggererend dat | |
[pagina 37]
| |
Loos zelf zijn daadkracht al tijden geleden was kwijtgeraakt. ‘Wij zullen onze jeugd niet laten knakken door jullie goore pooten van menschen die tevreden zijn als ze thuis een paar warme pantoffels achter de kachel vinden.’Ga naar eindnoot24 Dit was frisse opstandigheid van iemand die Ledegouwer niet alleen gelezen, maar die hem ook begrepen had. Hier werd de jeugd weer uitgespeeld tegen de gearriveerde generatie en belangrijker: hier werden weer fundamentele kanttekeningen geplaatst bij de dogmatische rechtlijnigheid, die zo funest was voor de samenleving die vooruit moest. Van Ostaijen had het over de ‘zuiverlijnige glorie van je hysterieke stompzinnigheid’. Ja, dat ging de goede kant weer op. Een nieuwe naakte jongeling was opgestaan. Hij was bloot en kon beginnen. |
|