ZL. Jaargang 5
(2005-2006)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Swane en ‘Het woud’.
| |
[pagina 69]
| |
Emmanuel de Bom door Pieter de Mets [AMVC-Letterenhuis]
| |
‘Het woud’Het verhaal dat hier centraal staat, kondigt Streuvels het eerst aan in een brief aan De Bom van 25 mei 1898; dan is het nog ‘De gesnekkerde Christus’ getiteld. Een klein jaar later is het voltooid en op 9 maart 1899 stuurt de auteur het aan De Bom ter lezing. In een brief van 23 mei 1899 omschrijft Streuvels zijn verhaal als ‘'t Swane-stuk’ - verwijzend naar de naam van een van de hoofdfiguren uit het verhaal - en in een onuitgegeven notitie vermeldt hij dat hij het verhaal heeft ‘gesitueerd te Heule in 't bos’.Ga naar eind4 Streuvels is in een periode van ongebreidelde creativiteit, hij heeft naar eigen zeggen ‘een nieuwe wereld ontdekt’Ga naar eind5 en is ‘bezig aan grotere stukken, met brede zwaai - gebeurtenissen die ik zag afspelen in een verre ruimte en op grote afstand’.Ga naar eind6 De teksten die Streuvels omstreeks deze tijd schrijft, zullen inderdaad een nieuwe, vreemde sfeer ademen en een wereld oproepen die in zijn werk tot dan toe niet voorkwam. Als De Bom het verhaal gelezen heeft, stuurt Streuvels het onder de titel ‘Het woud’ naar een Vlaamse drukker.Ga naar eind7 In mei 1899 vraagt hij het echter terug ‘om een nieuw schandaal te vermijden’ - daarbij alluderend op de ophef die Lenteleven (1899) had veroorzaakt.Ga naar eind8 Uiteindelijk publiceert hij het in hetzelfde | |
[pagina 70]
| |
jaar in het Nederlandse maandblad De Tuin.Ga naar eind9 Een jaar later komt het zoals gezegd terecht in zijn tweede boek, Zomerland (1900), dat verder bestaat uit de verhalen ‘Groeikracht’, het titelverhaal ‘Zomerland’ en ‘Meimorgen’. ‘Het woud’ vertelt het verhaal van Sanctelein die op een dag voorbij de hut komt van Swane, die in een herberg diep in het woud woont en wier lied hem aantrekt ‘met een vrees voor aanlokkelijk kwaad’. Hij is op weg naar de stad om er een houten Christusbeeld te verkopen, dat hij door lange en intense arbeid heeft vervaardigd. Als Swane het beeld ziet, raakt ze zo in verrukking, dat ze het meteen wil hebben. Sanctelein staat het echter niet af en verdwijnt. Swane, die in de ban van het beeld blijft, ontvouwt aan haar man Kerlo een plan: zij wil het Christusbeeld veroveren en het dan voor veel geld verkopen. Hierop gaat Kerlo het beeld van Sanctelein stelen. Swane en hij zullen het beeld ‘verbollen’: het zal dienen als prijs bij een soort kegelspel dat zij zullen organiseren en waar heel het dorp aan kan deelnemen. Als dit spel een tijd bezig is, verschijnt plots de veldwachter ten tonele. Hij is op de hoogte gebracht van het bedrog van Kerlo en, gesteund door een bende boeren, breekt hij het bolspel af en zet hij Kerlo gevangen. Als deze na een tijd vrijkomt en in zijn hut het Christusbeeld ziet, vermoedt hij het overspel van zijn vrouw. Hij vernielt het beeld en gaat Sanctelein vermoorden. Swane beweent de dode en Kerlo wil ook haar doden. Maar hij slaagt daar niet in: ‘het gruwde hem die schone kop te schenden - het lag buiten zijn macht. Haar lijf werd beschermd door een heilig oppergezag’. Hij gaat naar huis, steekt zijn woning in brand en trekt het woud in. Achter zich hoort hij Swane schreien, maar even later klinkt haar stem weer ‘lijk een aanlokkend misleidsel’. Hij wist niet ‘of hij Swane zoeken wilde of haar vluchten moest’. | |
Een andere poëtica, een andere receptie.
| |
[pagina 71]
| |
Streuvels' eerste bijdrage aan Van Nu en Straks zou worden,Ga naar eind10 in een zeven bladzijden lange reactie: ‘Vriend! Goed, potverblomme! goed!! Goed!!! - gestolen-weg brul ik u dit toe, van achter mijn lessenaar op de Boekerij - 't is aangrijpend; 'k heb het, dezen nacht laat thuiskomend, nog in één adem gelezen; ik was paf, en dán opgetogen. Nog eens, goed, goed!...’.Ga naar eind11 Deze reactie van de Antwerpse bibliothecaris, die eind jaren 1890 optrad als Streuvels' mentor, eerste lezer en criticus, is geenszins alleenstaand in zijn beoordelingen van het werk van de West-Vlaming. Na loftuitingen volgde vaak ook wel kritiek, maar steeds gedetailleerd, deskundig en tactvol verwoord, en zijn enthousiasme voor Streuvels' werk bleef hij altijd behouden. In de loop der jaren heeft hij zijn poulain vele deuren - naar uitgevers, tijdschriften en andere kunstenaars - helpen openen.Ga naar eind12
Opvallend is dat De Bom meer kritiek heeft ten aanzien van bepaalde verhalen die Streuvels in de jaren 1899 en 1900 schrijft. Zo schrijft de Antwerpenaar wel lovend over ‘De gesnekkerde Christus’, maar tegelijk klinkt in zijn oordeel ook enige twijfel door, een kleine aarzeling dat er iets gekunstelds aan Streuvels' jongste geschrift zou kunnen zijn - later zal De Bom overigens het woord ‘maakwerk’ in de mond nemen: Ik heb uw stuk tweemaal gelezen, en ben heelemaal doordrongen geweest van de wonderbare atmosfeer, zoo verrassend nieuw na [uw vorig verhaal] ‘In 't water’, en ik heb den indruk gehad van iets ongehoords, iets oerprimitiefs, als was het een historie uit den Caucasus of ergens in Tartarië spelend... Wat een verbeelding, en wat bevolkt gij langzamerhand dat goede vlaamsche land met een menigte fantastische schimmen, die voortaan voor altijd leven in de groote familie der literatuur. [...] Even opvallend is dat De Boms oordeel in de lijn ligt van dat van August Vermeylen, die voor ‘De gesnekkerde Christus’ niet zulke lovende woorden over had als voor het vroegere werk van Streuvels. Hij schrijft de West-Vlaming een enthousiaste brief over Lenteleven, neemt daarbij de stormachtige kritiek die het boek te verduren kreeg op de korrel, maar meldt ook dat hij ‘De gesnekkerde Christus’ minder waardeert: Besten, hartelijksten dank voor uw Lenteleven, Streuvels! Lente is een wonderbaar stuk, volledig, sterk, en frisch, met heel een groot perspectief (zooals de Russen dat hebben). Iets geheel nieuws in de Nederlandsche letterkunde, de nieuwe en zuivere uitdrukking van heel een ras. Zijn er dan | |
[pagina 72]
| |
nog zooveel domme menschen, dat men daar van ‘God- en zedeloos’ spreekt! Gelukkiglijk schijnt ge dat niet tragisch op te nemen. Alsof ge niet beter wist dan die lui wat ge te doen hebt! De laatste zinnen uit het citaat waren een antwoord op Streuvels' eigen vraag om zijn handschrift terug te krijgen. Hij had het Vermeylen kort tevoren gezonden ter plaatsing in Van Nu en Straks maar hem daarop opnieuw gecontacteerd: ‘Als er nog niets begonnen is, zoudt gij me wel genoegen doen de ‘gesnekkerde Christus’ terug te sturen. Ik acht het geradig dat stuk nu niet te laten drukken’.Ga naar eind15 Voorvoelde Streuvels dat dit werk minder in de smaak zou vallen? In elk geval wist hij dat hij een ander soort literatuur aan het schrijven was dan vroeger en hij wilde bewust nog een tijd op die weg doorgaan. Een jaar na publicatie van Zomerland zal hij in een brief aan Vermeylen klagen dat het boek was ‘gekomen en gegaan zonder een letter recensie in éenig belgisch tijdschrift’.Ga naar eind16 Streuvels' nagelaten briefwisseling, onder meer die met Vermeylen en De Bom, laat echter toe dit receptiebeeld te nuanceren. Zo oogstte hij met zijn lezing van een verhaal uit Zomerland wel succes in de Antwerpse ‘Kapel’. Dat blijkt uit vele passages in de briefwisseling tussen Streuvels en De Bom. | |
‘Het woud’ op het toneelHet oordeel van Emmanuel de Bom over de slotnovelle uit Zomerland lijkt na twee jaar toch nog even aarzelend als toen hij het verhaal las vlak nadat het geschreven was. Vele jaren later evenwel, op 9 maart 1927, schrijft hij aan Streuvels dat de lectuur van ‘Het woud’ hem zo sterk heeft beïnvloed, dat hij de tekst heeft bewerkt tot een toneelstuk. Was De Boms oordeel veranderd? Niet echt. Hij blijkt met het verhaal jarenlang, van bij de eerste lectuur, in zijn hoofd te hebben gezeten. Dat komt opnieuw tot uiting op verschillende plaatsen in zijn briefwisseling. Zo wil hij op een keer aan Streuvels duidelijk maken dat hij vaak in zijn nabijheid, geestelijk dan, vertoeft: ‘weet dan, dat ik nooit een dag ben zonder uren lang met u rond te wandelen tegen den avond langs den Sterreweg, of naar Verriest, en ik leef dieper in het Woud bij Swane, en bij Marten de Vriezeman, en bij Jan Boele, Treze Pruime & Companie [personages in verhalen van Streuvels] dan bij mijn eigen... familie’.Ga naar eind17 Als De Bom een tijd later een zelfportret van Streuvels met zijn hond heeft toegestuurd gekregen, schrijft hij terug: ‘Uw Pan is een voortreffelijk beest: [...] een echte kameraad om met [sic] door 't Woud te trekken bij Swane en haren rabauw’.Ga naar eind18 Een andere keer besluit De Bom een briefkaart naar het Lijsternest met de mededeling dat hij naar de bossen trekt, ‘in de Swane-eenzaamheid’.Ga naar eind19 Als hij een goed jaar later een reis plant naar | |
[pagina 73]
| |
Houtsnede van Frans Masereel, uit: Swane, p. 7
West-Vlaanderen (de ‘Streuvelsstreek’), heet het dat hij ernaar uitkijkt om ‘zijn vrouw de plaats [te] toonen, waar Swane en Sanctelein elkaar ontmoetten en waar ze bolden voor den gesnekkerden Kristus’.Ga naar eind20 En nog eens ruim twee jaar later heeft de Antwerpenaar meer dan gewone belangstelling als hij gehoord heeft dat Streuvels zelf plannen zou hebben om ‘Het woud’ op toneel te laten brengen: Wat hoorde ik van [Lode] Ontrop? 't Schijnt dat ge een Opera-text beloofd hebt aan [componist Ernest] Brengier. Me dunkt g'hebt me dat ook al ns gezeid. Hawel [...] als het ‘Het woud’ [...] zou betreffen, in Gods name, luister dan naar mij: geef dat ding maar aan éénen mensch: aan Paul Gilson. Die zal daarvan, als 't een waar lyrisch drama is (en dat zit er in; met die woudstemming) een meesterstuk maken, zoo sterk in zijn aard als ‘Carmen’ van Bizet.Ga naar eind21 Een week later antwoordt Streuvels: ‘Het Woud’-Opera ligt nog altijd niet verder dan in plan, als het er komt zal ik u berichten.Ga naar eind22 Streuvels zal dit plan nooit ten uitvoer brengen. Ook al zet De Bom hem er drie jaar later, in 1907, nog eens toe aan, waarbij hij overigens opnieuw Gilson aanbeveelt.
Vele jaren later zet de Bom zelf de eerste stappen in de realisatie van zijn droom en brengt hij een toneelversie uit van ‘Het woud’. In het licht van bovenstaande brieffragmenten is het geen verrassing meer als hij begin jaren dertig in het weekblad Pan schrijft dat hij de verhalen uit Zomerland ‘prachtstukken’ vindt, die hij ‘voor mede van 't allergrootste werk van den schrijver’ houdt. En nog: ‘toen ik op zekeren dag, 1898 of '99, het handschrift van een verhaal van Stijn Streuvels toegezonden kreeg, nl. “de Gesnekkerde Christus”, heeft me dit werk dadelijk aangegrepen’.Ga naar eind23 | |
[pagina 74]
| |
De Boms bewerking kwam in 1928 van de persen bij Buschmann in een uitgave van De Sikkel.Ga naar eind24 In een notitie achterin, die bij het begin van deze bijdrage werd geciteerd, legt de auteur uit dat hij zijn inspiratie bij ‘meester Stijn Streuvels’ heeft gehaald. De publicatie werd geïllustreerd met zes houtsneden van Frans Masereel, die de auteur eind 1927 had opgezocht in Parijs. In een brief van 15 december spoorde hij Streuvels aan contact te zoeken: ‘Zoudt ge [Masereel] niet eens iets van 't uwe sturen? [...] Ziet ge een geïllustreerde Streiuvels door hem?’.Ga naar eind25 Kort nadien zou Streuvels met Masereel bevriend raken en enkele van zijn werken door hem laten illustreren. Beiden kenden en waardeerden elkaars werk al lang; volgens Masereel-biograaf Joris van Parys bestond tussen de twee een geestesverwantschap.Ga naar eind26 Streuvels moet tevreden zijn geweest dat De Bom gekozen had voor Masereel als illustrator van een tekst, die voor een groot deel de zijne was. De bewerking van De Bom leunt inhoudelijk nauw aan bij de tekst van Streuvels. Een belangrijk verschil brengt de derde en laatste handeling, waarin het overspel van Swane sterk wordt uitgediept en alles uitloopt op de dood van de titelfiguur, die neerzijgt uit liefdesverdriet voor de vermoorde Sanctelein. Veeleer dan Swane is voor De Bom ‘het Woud zelf de hoofdpersoon’: ‘het is de geweldige, de ongebonden groeikracht, die Streuvels hier bezingt, niet lyrisch, maar in de eenvoudige sobere bladzijden van een simpel verhaal’.Ga naar eind27 De Boms tekst kreeg behoorlijk wat aandacht, veel meer dan het oorspronkelijke verhaal destijds. In De Gids, De Vlaamsche Gids, Boekengids, Vooruit, Hooger Leven, De Schelde, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en Elsevier's en minder bekende bladen als Opbouwen en Arbeid en Vermaak verschenen uitgebreide besprekingen. De toon daarvan is doorgaans heel positief en bijna allemaal denken de recensenten al aan een toekomstige muzikale bewerking. Met de woorden van Arthur Cornette in De Gids hadden ze ‘literair van deze dramatische bewerking genoten’, maar stelden ze zich tegelijk voor dat deze ‘mettertijd door mooie muziek en mooie regie nog heel wat zal winnen. [...] Onder het lezen [...] berekenden [wij] de partij die een Vlaamsche Stravinsky en het Vlaamsch Volkstooneel uit Swane zouden kunnen trekken’.Ga naar eind28 Vijf jaar later zou Swane inderdaad op het toneel worden gebracht, en wel in de Koninklijke Vlaamsche Opera (K.V.O.) te Antwerpen. | |
[pagina 75]
| |
Swane in de operaCornettes ‘Vlaamsche Stravinsky’ werd Maurits Schoemaker (1890-1964). Schoemaker, een autodidact en leerling van Paul Gilson, beoefende als componist velerlei genres met een ‘verbazend en onbetwistbaar technisch meesterschap’.Ga naar eind29 Hij staat geboekstaafd als een van de beste Vlaamse componisten van zijn generatie. Als vertegenwoordiger van de door zijn leermeester gevestigde neoromantische traditie schiep hij vanuit een ‘rijke, eerlijke en oorspronkelijke inspiratie’ een oeuvre met een ‘uitgesproken Vlaams karakter’.Ga naar eind30 Met het symfonische gedicht Vuurwerk gooide hij ook in het buitenland hoge ogen. Naast veel solowerk en werk voor orkest componeerde hij muziek voor ballet, opera, toneel en radiospelen en voorts kamermuziek, godsdienstige muziek, koorwerken en stukken voor verschillende instrumenten. Schoemaker blonk in het bijzonder uit als componist van liederen, zowel op Franse tekst (onder meer van Emile Verhaeren, Michel de Ghelderode en Maurice Carême) als Nederlandse (van onder anderen Pol de Mont, J.M. Dautzenberg en Karel Jonckheere). Zijn keuze van teksten verraadt een grote kieskeurigheid in letterkundige smaak, waaraan hij trouwens zijn gaven als componist volledig ten dienste stelde.’Ga naar eind31
Van links naar rechts: Hendrik Heremans, Willem Gijssels en zijn vrouw, Albert van Dijck, Stijn Streuvels, Lode Zielens & Emmanuel de Bom, 8 september 1928
| |
[pagina 76]
| |
Naast twee opera-buffa's is Swane de enige opera die Schoemaker componeerde. Begin 1929 contacteerde De Bom zelf Schoemaker met het oog daarop.Ga naar eind32 Zijn korte briefje was de start van een intense correspondentie over de bewerking, waaraan Schoemaker (naar eigen zeggen) ongeveer meteen begon maar waarvan de voltooiing jaren op zich liet wachten, hoe geboeid de componist ook moge zijn geweest: ‘Ik was in verrukking voor de poëzie die uitging van die woud-legende’. ‘De handeling die zoo gansch buiten het conventioneele “mouvement force” ligt, die dieper, meer innerlijk is [...], het karaktervolle personnage van dat oermensch dat Swane heet, de zachte figuur van Sanctelein, onbewust van alles wat aan het materieele behoort, de ruwe, hoekige Kerlo, een wilde, blinde kracht, dat alles greep me onmiddellijk aan.’Ga naar eind33 Toch moest De Bom Schoemaker voortdurend aanmanen om met de compositie door te gaan. Daarbij verloor hij nooit Streuvels als auteur van de brontekst uit het oog. Zo antwoordt hij Schoemaker, die hem gemeld had een deel te hebben voltooid, in oktober 1930: 'n Toeval! Dezen namiddag was ik bij Streuvels te Kortrijk en vertelde hem van uw, van zijn, van onze Swane: het deed hem veel genoegen daarover wat te vernemen. Thuisgekomen, na 6 uur trein in mijn beenen, vind ik uw aangenaam schrijven, vol goed nieuws. Het verheugt me, dat ge zoo goed op dreef zijt. Vindt gij ook niet, dat dit seizoen den geest opwekt? Me dunkt, met deze nazomersche weelde, de gesluierde luchten waar de zon doorzilvert, heel de dramatiek van hemel en aarde, 't leeft in u en prikkelt al uw vermogens. Een tijd om de vruchtbare verbeelding aan 't werk te | |
[pagina 77]
| |
stellen. [...] Als Swane klaar komt, en 't wordt wat me[t] menschen, wat kan er nog niet te voorschijn komen. We moeten Stijn Streuvels altijd vast verbinden aan dit werk, waar hij in ieder geval de oer-vader van is!Ga naar eind34 Schoemaker leefde zich bij het componeren goed in de tekst in. Veelvuldig contacteerde hij De Bom onder het werk. ‘Beste Kerel, Ge kent gedorie Swane beter dan ik, op den duur. Al uw opmerkingen zijn heel juist’, antwoordde De Bom hem dan.Ga naar eind35 Of op een vraag over de tijd in het toneelstuk: De tijd in Swane... bestaat feitelijk niet. Er is ook weinig verschil tusschen den Brueghel-tijd en dien van 't midden der 19e eeuw - wat de Swane-omgeving, woud, kermis, kerk enz. betreft. Die paardjesmolen zal van later zijn, schoon ik daar niet zeker van ben. Ik ga akkoord, dat we de romantische periode aannemen. Wat niet belet, dat ze elders naar een ouder tijdperk mogen grijpen, op een anachronisme komt het in een sprookje niet op aan.Ga naar eind36 Het leek wel of ook voor Schoemaker de tijd niet bestond. Maar hoe lang de voltooiing van zijn compositie ook op zich liet wachten, het resultaat was meer dan geslaagd: het drama werd ‘met veel zin voor het toneel en een weelde aan symfonische vondsten door de partituur onderstreept’.Ga naar eind37 De Bom was Schoemaker dankbaar voor zijn werk: begin maart 1933, terugblikkend op de voorbije opvoeringen, zou hij de componist feliciteren: ‘een groot proficiat aan u, voor uw gewetensvol, oprecht en in alle opzichten respectabele prestatie’.Ga naar eind38 De opvoering van Swane werd al aangekondigd in een uitvoerig artikel in Het Laatste Nieuws van 2 augustus 1932. In de week voor de première, die nog een half jaar zou uitblijven, werd zowel in de Nederlandstalige als Franstalige pers breedvoerig vooruitgekeken op ‘het nieuw Vlaamsch werk, dat, door zijne verheven kunststrekking, stellig voor het ingewijde publiek, de langverwachte afwisseling brengt, na het oppervlakkige operetten-genre’.Ga naar eind39 De première kwam er op 21 januari 1933.Ga naar eind40 Ze had wegens financiële moeilijkheden bij de K.V.O. heel wat voeten in de aarde gehad. Op 13 december 1932 kon De Bom aan Schoemaker laten weten dat er een oplossing was gevonden en dat de opvoering er zou komen, ‘daar valt niet meer aan te twijfelen’. Intussen volgde hij het creatieproces op de voet: zoals hij eerder intens met de componist had gedialogiseerd, zo vergaderde hij nu ook geregeld met de hoofdacteurs ‘om hun mijn opvatting van 't stuk diets te maken’ en hield hij de decorbouw en kostumering nauwlettend in de gaten.Ga naar eind41 Ook liet hij Schoemaker weten dat ‘naar de regisseur Lode Plaum (een verstandige jongen) en [dirigent] Hend[rik] Diels me lieten hooren, er met de muziek hoog wordt opgeloopen’.Ga naar eind42 Het decor was ontworpen door Lode Seghers, de Antwerpse kunstschilder, graficus en fotograaf die talrijke auteurs (onder anderen Streuvels en De Bom) heeft gekonterfeit. Rosa Christiane (Swane), Gerrit Harmsen (Kerlo) en Simon | |
[pagina 78]
| |
Bricoult (Sanctelein) vertolkten de hoofdrollen. De eerste reeks voorstellingen van Swane werden telkens voorafgegaan door de suite no 7 van G.F. Haendel en de wals van Maurice Ravel. De ontvangst van de opera door het publiek was uitstekend en de kritiek in de pers navenant. De talloze recensies waren allemaal buitengewoon positief zowel over het verhaal zelf als over de muziek en uitvoerders, dirigent, regisseur en decorontwerper (die laatste kreeg overigens vaak een aparte vermelding).
De Bom vatte eind november 1933 aan Schoemaker de ontvangst van hun opera samen: ‘Men zegt me aan alle zijden veel goeds over Swane - nu ze niet meer te hooren en te zien is - ik ben overtuigd dat ze haar Swane-zang nog niet heeft gezongen’.Ga naar eind43 Na het seizoen 1933-'34 werd Swane inderdaad nu en dan hernomen, ook ‘na de Tweede Wereldoorlog en met onverminderde bijval’.Ga naar eind44 Voorts zond het N.I.R. de opera uit op de radio en ook in Franstalig België en het buitenland had Swane weerklank: Michel de Ghelderode vertaalde De Boms tekst in het Frans, in Duitsland en Engeland was er interesse en van de première verscheen zelfs een verslag in vele Italiaanse dagbladen!Ga naar eind45 Maar jaren later waren de librettist en componist niet zo tevreden met de mate van belangstelling: ze vonden die al bij al mager. Dit blijkt uit hun correspondentie, die ze nog lang na de samenwerking rond Swane hebben gevoerd. Schoemaker was overtuigd van de kwaliteiten van zijn werk en had soms heimwee naar de tijd van de creatie. In 1947 betreurt hij in een brief aan De Bom dat Swane niet nog méér was opgevoerd:
Na een opvoering van Swane in 1933. Met onder anderen, zittend: links Maurits Schoenmaker en rechts Emmanuel de Bom. In het midden staat Stijn Streuvels (met snor) met naast hem decorontwerper Lode Seghers (met strikje) en daarnaast Herman Teirlinck (met bril) [AMVC-Letterenhuis]
| |
[pagina 79]
| |
Componist Maurits Schoemaker [AMVC-Letterenhuis]
[...] dat ‘pront vrammes’ verdiende toch een beter lot. Laat nu dat ons eersteling geen meesterwerk is, maar wie zou daar nu reeds kunnen over beoordeelen, toch staat Swane boven het middelmatige en dit zou niet moeten onderschat worden door de H.H. bestuurders. Wat zeker is, onder de jongeren heb ik meermaals den wensch hooren uitspreken dat werk weer eens op het tooneel te kunnen aanschouwen; maar ja, zijn er nu nog krachten die zooiets zouden kunnen verwezenlijken? Naar wat ik hoor en zelf heb kunnen vaststellen is er voor het oogenblik een algemeene inzinking der waarden op kunstgebied (en ander!).Ga naar eind46 | |
Terug naar StreuvelsDe toneelbewerking van De Bom en zeker de opera vielen duidelijk een ruimere en betere ontvangst te beurt dan het verhaal van Streuvels decennia vroeger. Naar aanleiding van de toneel- en operabewerking kreeg het oorspronkelijke verhaal vernieuwde aandacht en nu ook erg positieve commentaren. Maar hoe stil de kritiek aanvankelijk over Streuvels' novelle was geweest, het had Willem Kloos er niet van weerhouden in zijn gezaghebbende De Nieuwe Gids erg lovende woorden te schrijven over Streuvels' vroegste werk. In een bespreking van de eerste drie verhalenbundels, Lenteleven, Zonnetij en Zomerland, lezen we: [...] Men moet wel voorzichtig zijn met absoluut-prijzende literaire uitspraken, maar toch meen ik, op grond van zijn breed- en diep-, zijn zuiveren innig-menschlijke beteekenis, de besliste verzekering te mogen geven, dat Stijn Streuvels, als artiest, onsterflijk zal zijn. [...] En daarom zal het werk van Stijn Streuvels blijven leven en hoog omhoogstaan voor alle tijden, als al het tendentieuse, het leelijk-expresse reeds lang is verzonken in vergetelheid. [...] Stijn Streuvels zal, als hij zoo doorgaat, een der eersten wezen in de kunst, die nu zoo krachtig aan het komen is.Ga naar eind47 Volgens Kloos was er niets ‘leelijks-express’ in Streuvels' vroege werk; hij herkende er iets universeels in, iets dat buiten of boven het tendentieuze staat. Om het tendentieuze te vermijden, was Streuvels een meer ‘visionaire’ richting, de weg van Zomerland, ingeslagen. Daarna knoopte hij weer meer aan bij de realistische richting van het eerste werk. In Zomerland maakten een aantal elementen | |
[pagina 80]
| |
hun opwachting waar de auteur later op zal teruggrijpen. We denken dan in het bijzonder aan de symbolistische toonzetting van de novelle Het leven en de dood in de ast (1926). Het is de bedoeling daar op een andere plaats op terug te komen. |
|